ECLI:NL:CRVB:2009:BK0733

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/4676 CSV + 08/6405 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • G.W.B. van Westen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de schatting van premielonen en premies werknemersverzekeringen door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schatting van premielonen en de daarover verschuldigde premies werknemersverzekeringen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellante, een vennootschap onder firma die een bakkerij exploiteert, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv correctienota's had opgelegd over de jaren 1999 tot en met 2003, omdat de loonadministratie van appellante niet als deugdelijke grondslag kon dienen voor de vaststelling van de verschuldigde premies. Dit was het gevolg van een strafrechtelijk onderzoek door het Uwv, waaruit bleek dat appellante buiten de loonadministratie betalingen had verricht.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv niet onzorgvuldig heeft gehandeld bij de vaststelling van de verschuldigde premies, aangezien de schatting van de premielonen noodzakelijk was door de gebrekkige loonadministratie van appellante. De Raad heeft benadrukt dat het risico van een te hoge schatting voor rekening van appellante komt en dat er geen objectieve en verifieerbare gegevens zijn aangedragen die de stellingen van appellante onderbouwen. De Raad heeft ook opgemerkt dat een eerder arrest van het Gerechtshof geen invloed heeft op de premievaststelling door het Uwv, omdat dit arrest betrekking had op een strafzaak en niet op de loonbetalingen.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, voor zover deze was aangevochten. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op 29 september 2009.

Uitspraak

08/4676 CSV
08/6405 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 28 juli 2008, 07/945 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft S.J.J. Stoltz, werkzaam als senior concultant bij Coadin B.V.
te Malden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een nader besluit van 12 augustus 2008 ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2009, waar appellante is verschenen bij haar gemachtigde S.J.J. Stoltz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.G.M. de Graaff, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV), zoals die luidde ten tijde als hier van belang.
2.1. Appellante is een vennootschap onder firma, waarvan de ondernemingsactiviteit bestaat uit het exploiteren van een bakkerij.
2.2. Door de afdeling Fraude, Preventie en Opsporing van het Uwv heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden bij appellante. In het kader van dit onderzoek hebben huiszoekingen plaatsgevonden, zijn administratieve bescheiden in beslag genomen, zijn er observaties verricht en zijn van de vennoten en/of personen verbonden aan deze firma verklaringen afgenomen. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek heeft de looninspecteur een aanvullend onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport bijzondere opdracht van 25 november 2004. Op basis van deze onderzoeksbevindingen heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat appellante in de jaren 1999 tot en met 2003 buiten de loonadministratie betalingen heeft verricht en dat daarom de loonadministratie niet als deugdelijke grondslag kan dienen voor de vaststelling van de verschuldigde premies. Daarom is die administratie verworpen en is op basis van de voorhanden gegevens een schatting gemaakt van de premielonen 1999 tot en met 2003 en de daarover verschuldigde premies werknemersverzekeringen, waarbij ten aanzien van de onbekende werknemers de brutering heeft plaatsgevonden met het anoniementarief.
2.3. Op 14 december 2004 zijn premiecorrecties opgelegd over de jaren 1999 tot en met 2003. Bij besluit op bezwaar van 3 mei 2007 heeft het Uwv deze correctienota’s gehandhaafd.
2.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met beslissingen over proceskosten en griffierecht - het beroep gegrond verklaard, voor zover dat was gericht tegen het in stand blijven van de correctienota’s over de jaren 1999, 2000, 2001 en 2003, het bestreden besluit in zoverre vernietigd, de primaire besluiten van 14 december 2004 voor zover het betreft de correctienota’s over de jaren 1999 tot en met 2001 herroepen en voor het overige het beroep ongegrond verklaard. Hieraan ligt allereerst ten grondslag dat het Uwv op de zitting heeft medegedeeld dat de correctienota’s over de jaren 1999 tot en met 2001 niet langer gehandhaafd kunnen blijven, omdat niet vastgesteld kan worden dat over die jaren meer loon is betaald dan is verantwoord aan het Uwv. Ten aanzien van de correctienota’s over de jaren 2002 en 2003 heeft de rechtbank zich vervolgens achter het standpunt van het Uwv gesteld, maar de rechtbank heeft hierbij echter geconstateerd dat bij de berekening van de correctienota over het jaar 2003 ten onrechte in plaats van een bedrag van het totale premieplichtig loon van € 88.586,- een totaal aan premieplichtig loon van € 114.566,- ten grondslag heeft gelegd. Aan het is Uwv uitsluitend op dit punt opdracht gegeven met inachtneming van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
3. In hoger beroep heeft appellante slechts het oordeel van de rechtbank aangaande de correctienota van 14 december 2004 over het jaar 2002 gemotiveerd bestreden. Het hoger beroep is aldus niet gericht tegen de grondverklaring door de rechtbank en de overwegingen daartoe.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv bij besluit van 12 augustus 2008 het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Aan deze ongegrondverklaring is ten grondslag gelegd dat aan appellante op 27 december 2004 een nieuwe correctienota is uitgereikt waarin een totaal premieloon van € 88.586 is vastgesteld. Met deze nota is het premieloon vastgesteld in overeenstemming met de uitspraak van de rechtbank.
Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.
5. De Raad is tot de volgende beoordeling gekomen.
5.1. In hetgeen namens appellante dienaangaande is aangevoerd, in essentie een herhaling van hetgeen in eerste aanleg namens haar is aangevoerd, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad verenigt zich met de door de rechtbank gebezigde overwegingen en maakt deze overwegingen tot de zijne. Ook naar het oordeel van de Raad is niet gebleken dat het Uwv onzorgvuldig te werk is gegaan bij de vaststelling van de verschuldigde doch niet afgedragen premiebedragen ten tijde hier in geding, welke vaststelling bij gebreke van een deugdelijke loonadministratie niet anders dan schattenderwijs en bij benadering kon plaatsvinden. Het Uwv kon daarbij uitgaan van de gegevens uit het zogenoemde schrift C-4 waarin loonbetalingen staan geboekt ten bedrage van € 29.852,- die betrekking hebben op andere personen dan de bij het Uwv gemelde werknemers. Daarentegen heeft appellante ook in hoger beroep geen concrete, verifieerbare gegevens aangedragen die afbreuk doen aan de ambtshalve vaststelling door het Uwv. Dit geldt eveneens voor het betoog van appellante dat de correctie tot een te hoog bedrag is opgelegd. De Raad stelt daarbij vast dat het betoog in feite slechts berust op stellingen zonder enig objectieve en verifieerbare onderbouwing. De Raad wijst hierbij nog op zijn vaste rechtspraak dat het risico van een mogelijk te hoge schatting in een geval als het onderhavige voor rekening van appellante komt. Ook in het overigens door appellante aangevoerde vindt de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
5.2. De Raad kan ten slotte niet inzien dat het arrest van het Gerechtshof van 5 maart 2008 afbreuk kan doen aan de standpunten van het Uwv bij de ambtshalve premievaststelling nu dit arrest een strafzaak betreft waaruit geen conclusies te trekken zijn ten aanzien van de niet-verantwoorde loonbetalingen.
5.3. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, dient te worden bevestigd.
5.4. De Raad merkt het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 12 augustus 2008, welke ziet op de correctienota over het jaar 2003, niet aan als een besluit dat met toepassing van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb mede in de beoordeling moet worden betrokken. Dit besluit ziet enkel en alleen op de berekening van de hoogte van de correctienota over 2003 en daartegen is, zie onder punt 3, geen hoger beroep ingesteld.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en G.W.B. van Westen als leden in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2009.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Pijper.
RB