ECLI:NL:CRVB:2009:BK2093

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/6252 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Hoogenboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die lijdt aan de ziekte ME/CVS. Appellante was werkzaam als polikliniek assistente en viel op 20 mei 2005 uit met spanningsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek ingesteld en concludeerde dat appellante per 18 mei 2007 niet recht had op een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank Alkmaar oordeelde dat de medische onderzoeken door het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van appellante dat zij meer beperkingen had dan vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 27 februari 2007. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Appellante ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

In hoger beroep voerde appellante aan dat haar ziekte ME/CVS niet adequaat was meegenomen in de beoordeling van haar beperkingen. Ze verzocht de Raad om een deskundige in te schakelen die bekend is met ME/CVS. De Raad oordeelde echter dat de medische beoordeling door het Uwv op een deugdelijke grondslag berustte en dat er geen objectieve medische gegevens waren ingediend die de stelling van appellante ondersteunden. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de subjectieve klachtenbeleving van appellante geen doorslaggevende betekenis had en dat er geen aanleiding was om een eigen deskundige in te schakelen.

Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten. De uitspraak werd gedaan door T. Hoogenboom, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 4 november 2009.

Uitspraak

08/6252 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 16 oktober 2008, 07/2416 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.P.J.L. Appelman, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.F.J.A. Jennekens.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante was laatstelijk werkzaam als polikliniek assistente, toen zij op 20 mei 2005 uitviel met spanningsklachten. In verband met een mogelijke aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv een medisch en arbeidskundig onderzoek ingesteld. Bij besluit van 11 april 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante per 18 mei 2007 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 augustus 2007, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om de door de verzekeringsartsen van het Uwv ingestelde medische onderzoeken niet voldoende zorgvuldig te achten en de daarop gebaseerde conclusies onjuist te achten. De rechtbank zag in de haar ter beschikking staande gedingstukken onvoldoende steun voor de stelling van appellante dat zij meer beperkingen heeft dan die welke zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 27 februari 2007. De rechtbank heeft zich voorts kunnen verenigen met de (medische geschiktheid van de) door het Uwv aan de onderhavige schatting ten grondslag gelegde functies. De rechtbank was echter van oordeel dat pas in de beroepsfase (in zoverre) een toereikende motivering aan het bestreden besluit was gegeven. De rechtbank heeft daarom het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, geheel in stand worden gelaten. De rechtbank heeft tevens beslissingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3. Het hoger beroep keert zich tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand te laten. Appellante voert aan dat er, nu zij lijdt aan de ziekte ME/CVS, van meer c.q. andere beperkingen moet worden uitgegaan dan door het Uwv is aangenomen. Appellante acht in het verlengde hiervan de voor haar geselecteerde functies – in medisch opzicht – ongeschikt. Appellante verzoekt de Raad over te gaan tot inschakeling van een deskundige die bekend is met ME/CVS.
4. Het Uwv heeft, met verwijzing naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts A.M.M. Moons van 9 januari 2009, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. Oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
5.1. Onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting overweegt de Raad in de eerste plaats dat appellante ter zitting haar grief heeft laten vallen dat de verzekeringsarts het Verzekeringsgeneeskundig Protocol CVS ten onrechte niet heeft gehanteerd.
5.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. De Raad schaart zich in grote lijnen achter de overwegingen in de aangevallen uitspraak die de rechtbank ter onderbouwing van dat oordeel heeft gegeven. De Raad voegt daaraan nog het volgende toe. Bij de medische beoordeling door het Uwv is ervan uitgegaan dat op zich sprake is van op ziekte of gebrek terug te voeren beperkingen. Dit is geen onjuiste benadering nu, anders dan appellante veronderstelt, het bij een dergelijke beoordeling niet zozeer gaat om de (precieze) diagnose, maar om de vraag of met de in aanmerking genomen beperkingen de belastbaarheid van appellante juist is gewaardeerd. Die vraag beantwoordt de Raad, met de rechtbank, bevestigend. Ook aan de Raad is niet kunnen blijken van toereikende objectief-medische gronden om mee te kunnen gaan met de stelling van appellante dat haar functionele mogelijkheden bij de op 27 februari 2007 opgestelde FML niet juist zijn vastgesteld. Appellante heeft in hoger beroep ook geen objectieve medische gegevens ingebracht die haar stelling ondersteunen dat aanleiding bestaat voor het aannemen van verdergaande beperkingen. De Raad tekent nog aan dat in het licht van het wettelijk arbeidsongeschiktheidscriterium zoals dat naar vaste rechtspraak dient te worden uitgelegd, aan de subjectieve klachtenbeleving van appellante geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. In het voorgaande ligt besloten dat geen aanleiding bestaat om over te gaan tot inschakeling van een eigen deskundige.
5.3. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv aangenomen beperkingen bij appellante ten aanzien van het verrichten van arbeid is de Raad, evenals de rechtbank, niet gebleken dat appellante de werkzaamheden behorende bij de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige geselecteerde en aan haar voorgehouden functies niet zou kunnen vervullen.
5.4. Het hoger beroep slaagt niet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2009.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) I.R.A. van Raaij.
JL