[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 25 april 2008, 07/732 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 november 2009
Namens appellant heeft A.G.B. Henegouwen, werkzaam bij Arag rechtsbijstand, gevestigd te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met bijlage ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2009. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. P.C.M. Huijzer.
1.1. Bij besluit van 19 maart 2007 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat voor hem met ingang van 5 april 2007 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) .
1.2. Bij besluit van 20 mei 2007 (lees: 4 juli 2007) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 maart 2007 gegrond verklaard, aan appellant met ingang van 5 mei 2005 een uitkering toegekend ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, en die uitkering met ingang van 20 mei 2007 ingetrokken.
1.3. Het onderdeel van het besluit van 20 mei 2007 (lees: 4 juli 2007) waarbij de WAO-uitkering van appellant met ingang van 20 mei 2007 is ingetrokken, wordt hierna aangeduid als het bestreden besluit.
2.1. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen geen aanleiding te zien de juistheid van de door het Uwv overgenomen conclusies waartoe zijn verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts zijn gekomen in twijfel te trekken, nu niet is gebleken dat die conclusies op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen dan wel inhoudelijk niet concludent zijn. De rechtbank is van oordeel dat in voldoende mate rekening is gehouden met de klachten van appellant, waarbij de rechtbank heeft opgemerkt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen.
2.2. De rechtbank heeft zich eveneens kunnen verenigen met de drie functies die uiteindelijk, nadat de bezwaararbeidsdeskundige een functie had laten vervallen, aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat die functies binnen de mogelijkheden van appellant zijn gelegen. De rechtbank acht het bestreden besluit in dit opzicht voldoende gemotiveerd. Met name ook heeft de bezwaararbeidsdeskundige zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat in geen van de geduide functies langer dan een uur achtereen behoeft te worden gezeten.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat de ernst van zijn (rug)klachten is miskend. Voorts heeft appellant zijn opvatting staande gehouden dat in alle drie functies langer dan een uur aaneengesloten moet worden gezeten, in verband waarmee die functies voor hem niet haalbaar zijn.
4.1. De Raad komt niet tot een ander oordeel dan de rechtbank. De grief van appellant dat de ernst van zijn klachten is miskend, is niet uitgewerkt en in het geheel niet onderbouwd. De Raad heeft in navolging van de rechtbank - dan ook - geen enkel aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van de ten aanzien van appellant vastgestelde belastbaarheid.
4.2. Voorts heeft de bezwaararbeidsdeskundige M. Kokenberg-van Loon in een bij het verweerschrift gevoegd rapport van 31 juli 2008 uiteengezet dat, anders dan appellant meent, in geen van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies langer dan een uur achtereen behoeft te worden gezeten. In haar rapport stelt genoemde bezwaararbeidsdeskundige ter zake onder meer het volgende;
“De verzekeringsarts maakt als eerste de FML op. Hierin worden de mogelijkheden van cli?nt aangegeven. Met andere woorden wat kan wel, wat kan niet.De arts heeft het volgende aangegeven voor cliënt:
- zitten, cliënt is in staat een uur aaneengesloten te kunnen zitten
- zitten tijdens het werk, cliënt is in staat om gedurende het grootste deel van de werkdag te kunnen zitten (6-8 uur).
De bovenstaande items zijn aan elkaar gekoppeld.
De eerste geeft de tijdseenheid weer waarin aaneengesloten gezeten worden zonder te vertreden en de tweede geeft de optelsom van een werkdag weer. Om het CBBS computersysteem eenduidig te kunnen vullen is er een unieke manier van interpretatie van de separate items.
Ieder item heeft zijn eigen definitie. Aan deze definitie is een unieke manier gekoppeld voor het verzamelen van gegevens, die door de Arbeidskundig Analist ADA worden opgetekend tijdens zijn werkbezoek bij het geënquêteerde bedrijf. Deze gegevens worden ingevoerd in het computersysteem.
Door deze uniformiteit kan het CBBS systeem operationeel zijn en kunnen er overschrijdingen geduid worden in het CBBS.
De beoordelingsmogelijkheden van de ADA voor aaneengesloten zitten zijn:
- minder dan 15 minuten
- 30 minuten
- 1 uur
- 1,5 uur
- 2 uur
De aaneengesloten duur wordt pas als onderbroken beschouwd als er substantieel andere activiteiten worden ondernomen. Dus rug strekken, verzitten uitrekken horen niet tot onderbrekingen.Als er tijdens het werkbezoek van de Arbeidskundig Analist blijkt dat er iemand 50 minuten aaneengesloten zit, dan moet de Arbeidskundig Analist 1 uur aaneengesloten scoren. Als er 1 uur en 10 minuten aaneengesloten wordt gezeten dan zal er 1,5 uur gescoord moeten worden. Als het geen werkplekgebonden taken zijn, bijvoorbeeld. lopende band werk, kassawerk etc, dan is er voor de individuele werker de vrijheid om naar eigen keuze bijvoorbeeld voor persoonlijke verzorging de werkplek te verlaten. Er moet echter wel in ogenschouw genomen worden dat er in productiefuncties vaak productietargets moeten worden gehaald en dat het daardoor aannemelijke is dat de werknemers gedurende enige tijd aan de werkplek zijn gebonden. Echter nooit langer dan aangegeven door de ADA als zijnde aaneengesloten werktijd.
De beoordelingsmogelijkheden voor zitten tijdens het werk zijn:
- kan vrijwel gedurende de gehele werkdag zitten,
- kan zo nodig tijdens het grootste deel van de werkdag zitten (6-8 uur)
- kan zo nodig gedurende de helft van de werkdag zitten (ongeveer 4 uur)
- kan gedurende minder dan 4 uur per werkdag zitten.
Hier geldt de optelsom van het item zitten gedurende de gehele werkdag.
Het voorbeeld wat de gemachtigde geeft van lopen tijdens het werk maakt dit duidelijk. Dagelijks gedurende (optelsom) niet meer dan ongeveer een uur:
In 6 werkuren wordt er tijdens ieder werkuur 2 x 1 minuut gelopen.
Dit is 6 uur x 2 minuten = 12 minuten per dag. De ADA kan alleen maar in uren scoren en schrijft daarom dat lopen tijdens 1 uur per dag voorkomt. De werkelijkheid is echter 12 minuten.
Ik kan daarom de gemachtigde niet volgen als zij zegt dat er na 1 uur zitten weer 1 uur zitten volgt waarin niet kan worden vertreden. Er wordt in dit voorbeeld dus binnen ieder uur vertreden. Als dit niet zo zou zijn, dan had de ADA 1,5 uur of 2 uur zitten gescoord en als zodanig ingevoerd in het computersysteem.Tussen uur 1 en 2 is er ruimte voor vertreden, want zoals boven aangegeven zal 1 uur aaneengesloten geen 60 minuten omvatten, maar om technische redenen als zodanig omschreven. De verzekeringsarts heeft aangegeven dat het tot de mogelijkheden van cliënt behoort om 1 uur aaneengesloten te zitten. De combinatie met zitten tijdens het werk geeft aan dat cliënt dit kan doen gedurende 6 tot 8 uur per dag.
De conclusie is die gemachtigde trekt dat er meer wordt gezeten dan in het CBBS wordt aangeduid is niet terecht. Dit is altijd het maximale wat er in de betreffende functies gezeten wordt. Immers er kan alleen met van tevoren afgesproken tijdseenheden worden gewerkt door de ADA. Als iemand bijvoorbeeld 2 x 16 minuten aaneengesloten zit, dan wordt dit door de ADA gescoord als tijdens 1 werkuur 2 x 30 minuten aaneengesloten zitten. In de realiteit zal het zo zijn dat er minder gezeten wordt om redenen die hierboven reeds zijn aangegeven.”
4.3. De Raad acht deze uitleg overtuigend. Op grond hiervan staat genoegzaam vast dat de functies wat betreft het belastingsaspect zitten geacht moeten worden binnen het bereik van appellant te liggen. Ook wat betreft de overige belastingsaspecten is niet kunnen blijken dat in de functies de voor appellant vastgestelde belastbaarheid wordt overschreden.
4.4. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2009.