ECLI:NL:CRVB:2009:BK3873

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/3062 AW + 08/3063 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • K. Zeilemaker
  • K. Moaddine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake ambtenarenrecht

In deze zaak hebben verzoekers, [Verzoeker] en [Verzoekster], een verzoek tot herziening ingediend van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 maart 2008. De verzoekers waren betrokken bij een geschil met de Minister van Buitenlandse Zaken. De Raad had zich in de eerdere uitspraak onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de hoger beroepen van verzoekers tegen uitspraken van de rechtbank Breda. De Raad oordeelde dat de vaders van verzoekers ten tijde van het geschil geen militair ambtenaar waren in de zin van de Militaire Ambtenarenwet 1931, en dat de bestreden besluiten geen betrekking hadden op aanspraken van ambtenaren of gewezen ambtenaren.

Tijdens de zitting op 1 oktober 2009 heeft de minister niet gereageerd, terwijl verzoekers zich lieten vertegenwoordigen door [naam A.C.N.]. De Raad heeft de verzoeken om herziening beoordeeld aan de hand van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat stelt dat herziening alleen mogelijk is op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak niet bekend waren en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzoekers deels eerder aangevoerde en deels nieuwe argumenten hebben ingebracht, maar oordeelt dat deze argumenten geen nieuwe feiten of omstandigheden betreffen die niet eerder bekend waren. De Raad benadrukt dat het middel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak of de juistheid van de eerdere uitspraak. Uiteindelijk heeft de Raad de verzoeken om herziening afgewezen, zonder termen aanwezig te achten voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

08/3062 AW + 08/3063 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op de verzoeken om herziening van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats], en [verzoekster], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoekers),
van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 maart 2008, 07/5636 AW en 07/5637 AW,
in de gedingen tussen:
verzoekers
en
de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: minister)
Datum uitspraak: 12 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Verzoekers hebben om herziening verzocht van bovenvermelde uitspraak van de Raad van 27 maart 2008.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2009. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door [naam A.C.N.], wonende te [woonplaats]. De minister is, zoals tevoren bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.1. Bij de uitspraak waarvan thans herziening wordt gevraagd heeft de Raad zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de hoger beroepen van verzoekers tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van 20 augustus 2007, 06/3317 en 06/4728. Daarbij heeft de Raad kort gezegd overwogen dat hij geen aanleiding ziet zijn in de uitspraak van 8 juni 2006, LJN AX8683 en TAR 2007, 2, neergelegde standpunt, te weten: dat de vaders van verzoekers ten tijde in geding geen militair ambtenaar waren in de zin van de Militaire Ambtenarenwet 1931 (hierna: MAW), zoals deze luidde ten tijde van belang, en dat zij geen toegang kunnen krijgen tot de met rechtspraak op grond van artikel 4 van de MAW belaste rechtbank ’s-Gravenhage, te wijzigen. Voorts heeft de Raad zich niet bevoegd geacht kennis te nemen van de geschillen tussen partijen, omdat de bestreden besluiten geen betrekking hebben op aanspraken van een ambtenaar dan wel gewezen ambtenaar in de zin van artikel 1, eerste, respectievelijk vierde lid, van de Ambtenaren-wet, noch op een nagelaten betrekking of rechtsverkrijgende in de zin van artikel 18 van de Beroepswet, en er geen sprake is van een besluit genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage bij de Beroepswet.
2. Verzoekers hebben ter ondersteuning van hun verzoek om herziening van de uitspraak van 27 maart 2008 aangevoerd - kort samengevat - dat de Raad in die uitspraak:
- de jurisdictiegeschillen tussen de rechtbank Breda en de rechtbank ’s-Gravenhage niet aan de orde heeft gesteld;
- niet op de hoogte was van verschillende bijzondere (rechts)feiten, welke dus niet zijn betrokken bij de oordeelsvorming;
- de hoger beroepen van verzoekers niet heeft getoetst aan door verzoekers in hun hoger beroepschriften aangehaalde wet(ten) in formele zin;
- zich, evenals de rechtbank, ten onrechte heeft gebaseerd op rechtspraak betreffende ontslag uit de tijdelijke status van militair bij de Koninklijke Landmacht; en
- ten onrechte de rechtbank niet heeft bevolen om de beroepschriften door te zenden aan de meervoudige militaire ambtenarenkamer van de rechtbank ’s-Gravenhage.
3. De Raad ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of sprake is van door verzoekers aangevoerde nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 Awb. De Raad overweegt als volgt.
4. Raad stelt vast dat de verzoeken deels eerder aangevoerde en deels nieuwe argumenten bevatten.
5. De Raad is van oordeel dat hetgeen verzoekers hebben aangevoerd - wat er ook van zij - geen feiten of omstandigheden betreffen die vóór de uitspraak niet bij hen bekend waren dan wel redelijkerwijs bekend konden zijn. Volgens vaste rechtspraak is het bijzondere middel van herziening niet gegeven om - eventueel op basis van andere argumenten - een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
6. Gezien het vorenstaande moet worden geoordeeld dat niet is voldaan aan de in artikel 8:88 van de Awb gegeven maatstaven voor herziening van een onherroepelijke uitspraak. De verzoeken om herziening worden dan ook afgewezen.
7. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst de verzoeken om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter, in tegenwoordigheid van
K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2009.
(get.) K.Zeilemaker.
(get.) K. Moaddine.
HD