ECLI:NL:CRVB:2009:BK5221

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5403 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Riphagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard door het Uwv. De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 25 juli 2008 de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant, die in 2005 betrokken was bij een auto-ongeluk en sindsdien last heeft van nek-, schouder- en rugklachten, heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Hij heeft daarbij verwezen naar een rapport van een arts, waaruit volgens hem blijkt dat zijn arbeidsongeschiktheid veel hoger is dan door het Uwv is vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de omvang van het geding niet juist heeft vastgesteld. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank niet heeft getoetst of de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het bestreden besluit beoordeeld. De Raad onderschrijft de conclusies van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, die hebben vastgesteld dat er voldoende rekening is gehouden met de geobjectiveerde klachten en beperkingen van appellant.

De Raad heeft ook het medisch advies van de arts die in de letselschadeprocedure heeft geadviseerd, beoordeeld en geconcludeerd dat dit advies niet de waarde heeft die appellant eraan toegekend wil zien. De Raad heeft geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellant, en heeft het beroep ongegrond verklaard. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 december 2009.

Uitspraak

08/5403 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2008, 08/306 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.H.H. Ceelen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, vergezeld van een rapport van 2 april 2008 van J.C. Weegink, bezwaarverzekeringsarts.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door bovengenoemde gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.
II. OVERWEGINGEN
1. Op de aanvraag van appellant om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 9 juli 2007, na medisch en arbeidskundig onderzoek, afwijzend beslist, omdat appellant per 29 augustus 2007 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het tegen dat besluit door appellant gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 7 december 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en vervolgens het door appellant ingestelde beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant, die in 2005 betrokken was bij een auto-ongeluk en daarna last is blijven houden van nek-, schouder- en rugklachten, heeft in hoger beroep herhaald zijn ook in beroep ingenomen standpunt dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen en dat hij deswege de voor hem geduide functies niet kan uitoefenen. Daarbij heeft hij met name gewezen op het in beroep overgelegde rapport van 21 november 2007 van M.C. Huijsman, arts RGA, waaruit zijns inziens de conclusie moet worden getrokken dat de mate van arbeidsongeschiktheid (veel) hoger is dan door het Uwv is aangenomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft naar aanleiding van de medische beroepsgronden van appellant geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is. De rechtbank heeft vervolgens het beroep ongegrond verklaard. Aldus heeft de rechtbank de omvang van het geding niet juist vastgesteld, omdat de rechtbank in de aangevallen uitspraak niet heeft getoetst of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 29 juli 2007, LJN BJ5557. Dit moet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het bestreden besluit beoordelen, in het licht van hetgeen in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren is gebracht.
4.2. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en het door haar daarop gebaseerde oordeel met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit. Evenals de rechtbank volgt de Raad de conclusies van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts waarop het bestreden besluit is gebaseerd. De verzekeringsarts, die lichamelijk onderzoek heeft verricht en die de beschikking had over informatie van het Medisch Centrum Haaglanden en van de huisarts van appellant, heeft in zijn rapportage van 19 juni 2007 uiteengezet dat uit deze informatie niet kan worden opgemaakt dat sprake is van invaliderende stoornissen. Gelet op de aard van het doorgemaakte trauma is het wel aannemelijk dat appellant nog steeds enige moeite heeft met zware of langdurige belasting van de nek- en de schoudergordel. Naar aanleiding van de aangevoerde bezwaren heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar rapportage van 22 oktober 2007 overwogen dat met de lichamelijke klachten van appellant en zijn beperkingen ten aanzien van nek- en schoudergordel voldoende rekening is gehouden en dat de rugklachten zijn beoordeeld. Naar haar oordeel is in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) voldoende rekening gehouden met de geobjectiveerde klachten en de beperkingen van appellant. De Raad onderschrijft dit oordeel.
4.3. Naar aanleiding van het in de beroepsfase ingebrachte medisch advies van 21 november 2007 van Huijsman, voornoemd, in welk advies een functieverlies ten gevolge van het ongeval is berekend van 18%, heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar rapportage van 2 april 2008 er met recht op gewezen, dat dit advies is uitgebracht in het kader van een letselschadeprocedure en dat de wijze van berekening die in een dergelijke procedure wordt gehanteerd, een geheel andere is dan die welke wordt toegepast bij de onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de Wet WIA. Naar aanleiding van de stelling van appellant in hoger beroep, dat de door Huijsman gehanteerde gegevens wel erg afwijken van die van de (bezwaar)verzekeringsarts merkt de Raad op dat Huijsman appellant niet zelf heeft onderzocht en dat zijn, relatief beperkte, rapport voornamelijk steunt op gegevens van derden. De Raad kan aan dit rapport niet de waarde hechten die appellant eraan toegekend wil zien. Ook voor het overige ziet de Raad geen reden om de medische grondslag van het bestreden besluit ondeugdelijk te achten.
4.4. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad voorts van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt. Gelet op de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende arbeidskundige rapportages – met name de bijlage bij het arbeidskundig rapport van 3 juli 2007 en het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 30 oktober 2007 – is de Raad van oordeel dat een als genoegzaam aan te merken toelichting is gegeven op de passendheid van deze functies. Ter zitting is nog gewezen op de overschrijding van de frequentie van het reiken in enkele functies: deze wordt echter als in laatstbedoeld rapport wordt toegelicht, gecompenseerd door een geringere reikafstand. Zulks is in de rechtspraak van de Raad acceptabel geacht en de Raad ziet ook in dit specifieke geval geen aanleiding daarover anders te oordelen.
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.2, 4.3 en 4.4 volgt dat het beroep niet slaagt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een partij te veroordelen in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 107,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009.
(get.) J. Riphagen.
(get.) M.A. van Amerongen.
EK