[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 november 2007, 07/1373 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 december 2009
Namens appellant heeft H.J.A. Aerts, juridisch medewerker bij Delescen Advocaten te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2009. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde Aerts. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J.C. Röttjers.
1.Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent, gelet op de gedingstukken met juistheid, heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat het Uwv bij besluit van 16 oktober 2006 de laatstelijk aan appellant naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verleende uitkering met ingang van 17 december 2006 heeft ingetrokken. Bij besluit van 15 maart 2007 (het bestreden besluit) is dit besluit gehandhaafd.
2.1. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.2. Ten aanzien van de medische grondslag van de arbeidsongeschiktheidsschatting heeft de rechtbank overwogen dat in de door de bezwaarverzekeringsarts aangescherpte Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) forse beperkingen zijn aangenomen ondanks het ontbreken van een verklaring van de bij appellant bestaande chronische pijnklachten. De rechtbank heeft in de in beroep door appellant ingebrachte brief van 19 april 2007 van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige M. Reijnen geen aanleiding gezien zich nader door een medisch deskundige te laten voorlichten. Daarbij is overwogen dat deze brief een verslag behelst van een intake/screening van 23 februari 2007.
2.3. De door de bezwaararbeidsdeskundige R.E.T. Peters geselecteerde arbeidsmogelijkheden moeten naar het oordeel van de rechtbank voor appellant geschikt worden geacht. Met deze functies kan apppellant een inkomen verwerven waardoor in verhouding tot zijn inkomen voor de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid een verlies van verdiencapaciteit van minder dan 15% optreedt.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de (bezwaar)verzekeringsartsen de bij hem bestaande medische beperkingen hebben onderschat. Hij wijst erop dat hij beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid, het voeren van het huishouden alsmede in het persoonlijk en sociaal functioneren. In het bijzonder acht appellant zich meer beperkt in zijn persoonlijk en sociaal functioneren en meent hij dat een medische urenbeperking is aangewezen. Ter zitting is namens appellant erop gewezen dat sprake is van een sterk wisselende belastbaarheid en een grote recuperatietijd na iedere vorm van inspanning en dat ten tijde in geding sprake was van een extreem ziekteverzuimrisico. Daarbij heeft appellant, gelijk in eerste aanleg, gewezen op het schrijven van 19 april 2007 van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige Reijnen, waaruit onder meer blijkt van een stoornis in de impulsbeheersing, een persoonlijkheidsstoornis en een pijnstoornis. Daarnaast is in deze brief melding gemaakt van een cannabis- en langdurige alcoholafhankelijkheid. Voorts is ter zitting van de zijde van appellant aangevoerd dat hij inmiddels volledig arbeidsongeschikt wordt geacht en WAO-uitkering naar de hoogste klasse ontvangt per 28 februari 2008. Die toekenning houdt, zo is ter zitting gebleken, samen met een opname van appellant in een instelling in verband met de bij hem bestaande verslavingsproblematiek. Het Uwv heeft een en ander bevestigd en tevens meegedeeld dat per 16 december 2009 de WAO-uitkering van appellant zal worden herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
4.1. De Raad ziet in deze gegevens onvoldoende aanleiding voor de veronderstelling dat per 17 december 2006 de FML een onjuiste weergave behelst van de functionele mogelijkheden van appellant. Daarbij wijst de Raad erop dat uit het schrijven van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige Reijnen blijkt dat na de intake geen behandeling is gevolgd, omdat appellant veelvuldig en langdurig in Spanje verblijft waar zijn echtgenote en dochter wonen. Een behandeling in Spanje heeft eveneens niet plaatsgevonden, dit omdat, zoals ter zitting is meegedeeld, de daaraan verbonden kosten in Spanje niet worden vergoed. Aan de opname in een instelling in februari 2008 ontleent de Raad geen aanwijzing dat de medische situatie van appellant per de intrekkingsdatum van de WAO-uitkering, zijnde 17 december 2006 en meer dan een jaar voor die opname gelegen, bij het bestreden besluit is onderschat. Nu ook geen nieuwe gegevens van medische aard zijn ingebracht die twijfel doen rijzen aan de medische beoordeling van appellant ziet de Raad geen reden, zoals van de zijde van appellant is verzocht, voor een onafhankelijk medisch onderzoek door een deskundige.
4.2. De Raad is niet gebleken dat appellant de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies met inachtneming van de in de FML neergelegde functionele mogelijkheden niet zou kunnen vervullen.
5. De aangevallen uitspraak komt mitsdien voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
11 december 2009.
(get.) T.J. van der Torn.