[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), voortgezet door zijn erven,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 augustus 2008, 08/206 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 december 2009
Namens appellant heeft mr. drs. W. Hoebba, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Tijdens de procedure bij de Raad is appellant overleden. Het geding is voortgezet door zijn erven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2009. De erven van appellant noch hun gemachtigde zijn, zoals tevoren schriftelijk is aangekondigd, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.H. Rokebrand.
1. Het beroep richt zich tegen het ter uitvoering van de Wet arbeidsongeschiktheids-voorziening jonggehandicapten (Wajong) op 18 december 2007 door het Uwv bekend gemaakte besluit waarbij het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 juli 2007 ongegrond is verklaard. Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een eerder besluit op bezwaar van 5 augustus 2004, geweigerd om terug te komen van de afwijzing van het verzoek van appellant hem een Wajong-uitkering toe te kennen omdat niet gebleken was van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die het Uwv aanleiding had behoren te geven om het oorspronkelijke besluit te herzien.
2.1. De rechtbank heeft, beslissende op het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep, als haar oordeel gegeven dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank heeft naar aanleiding van hetgeen is aangevoerd namens appellant het volgende overwogen, waarbij appellant als eiser is aangeduid:
“Het afkeuringsrapport van 7 december 1979 is niet nieuw terwijl niet gebleken is van omstandigheden waardoor eiser niet eerder de beschikking had kunnen krijgen over dit rapport. Het rapport van drs. C.M. Aalfs van 12 mei 2005 is weliswaar nieuw maar kan op zichzelf genomen niet worden beschouwd als nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Hiertoe wordt overwogen dat het rapport van drs. C.M. Aalfs geen nieuwe inzichten biedt ten aanzien van de effecten van de afwijking op eisers gezondheid ten tijde van zijn 17de/18de levensjaar, maar slechts een beschrijving geeft van de bevindingen tot nu toe en de gevolgen van de aandoening MERRF in het algemeen. Ten aanzien van de verklaringen van de ouders overweegt de rechtbank dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die bij de vorige beoordeling niet naar voren hadden kunnen worden gebracht.”
2.2. Op grond van het onder 2.1 vermelde is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het Uwv bevoegd was met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 5 augustus 2004 af te wijzen en voor de motivering van die afwijzing te volstaan met verwijzing naar dit besluit.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere standpunten, zoals aangevoerd in bezwaar en beroep, herhaald
3.2. Het Uwv heeft zich geschaard achter de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en heeft verzocht deze te bevestigen.
4.1. Het bestreden besluit berust op het standpunt van het Uwv dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.2. De Raad acht dit standpunt, evenals de rechtbank, juist. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft doen aanvoeren vormt in essentie slechts een herhaling van de gronden waarop het beroep bij de rechtbank steunt. Die gronden zijn door de rechtbank, zoals weergegeven onder 2.1 en 2.2 van deze uitspraak, in haar oordeelsvorming betrokken. Dit oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de rechtbank onderschrijft de Raad. De aangevallen uitspraak komt mitsdien voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op11 december 2009.
(get.) T.J. van der Torn.