ECLI:NL:CRVB:2009:BK6497

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/4724 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • T.J. van der Torn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de herziening van haar WAO-uitkering. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vond plaats op 11 december 2009. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.D. Winter, had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar uitkering, die was verlaagd van 80-100% naar 25-35% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv had eerder haar bezwaar ongegrond verklaard, maar na beroep had het Uwv de uitkering herzien naar 35-45% arbeidsongeschiktheid.

Tijdens de zitting op 30 oktober 2009 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had vertrouwd op de bevindingen van de verzekeringsartsen. Appellante stelde dat zij lijdt aan fibromyalgie, wat haar beperkingen in het werk oplevert. De verzekeringsarts had echter geconcludeerd dat er geen reden was om de eerdere beoordeling te herzien, ondanks de klachten van appellante.

De Raad overweegt dat er geen voldoende medische grondslag is om de beperkingen van appellante niet te erkennen. De ingebrachte medische informatie was niet overtuigend genoeg om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De Raad concludeert dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellante. Het hoger beroep wordt afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

08/4724 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 juni 2008, 07/3635
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.D. Winter, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 16 oktober 2009 heeft appellante gegevens van de behandelend medici toegestuurd.
Bij brief van 18 oktober 2009 heeft appellante een haar betreffend rapport van 3 augustus 2009 van de psychiater K. Foeken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Winter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 18 december 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 19 februari 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschikt van 25 tot 35%.
1.2. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit van 3 mei 2007. Nadat appellante tegen dit besluit beroep had ingesteld, heeft het Uwv bij besluit van 17 juli 2007 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar alsnog gegrond verklaard en de WAO-uitkering van appellante met ingang van 19 februari 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen in de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3.1. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank bij haar oordeel ten onrechte vertrouwd heeft op de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen. De verzekeringsarts heeft hij bij zijn onderzoek weliswaar vastgesteld dat ten aanzien van werken voor appellante een aantal beperkingen bestaan, maar kwam tevens tot de conclusie, gezien het ontbreken van specifieke afwijkingen, dat er geen reden was tot het continueren van de conclusie “geen duurzaam benutbare mogelijkheden”. Er is echter vastgesteld dat appellante lijdt aan fibromyalgie, wat letterlijk betekent pijn in bindweefsel en spieren. Daarnaast vermoeidheidsklachten en stemmingswisselingen. Appellante is van mening dat het criterium “geen specifieke afwijkingen” onjuist is. Er is weliswaar wetenschappelijk gezien geen eenduidige oorzaak voor de ziekte fibromyalgie aan te wijzen, maar dat betekent niet dat de medische afwijkingen niet eenduidig zijn. De behandeld fysiotherapeut heef wel degelijk pijn bij appellante geconstateerd.
3.2. In verweer heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld het eens te zijn met de rechtbank dat de medische beoordeling in voldoende mate zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht en heeft gemotiveerd geen informatie opgevraagd van de behandelende sector en wel omdat er op dat moment geen actuele behandelaars waren. De bezwaarverzekeringsarts M. Keus heeft appellante na afloop van de hoorzitting eveneens onderzocht en tevens de later overgelegde informatie van de behandelend psychiater beoordeeld.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. In algemene zin is de Raad niet gebleken van genoegzame aanknopingspunten in objectief medische zin om appellante te kunnen volgen in haar opvatting dat de beperkingen in onvoldoende mate door de verzekeringsartsen zijn erkend. De ingebrachte (medische) informatie is evenmin zodanig van aard dat hiermee twijfel wordt gezaaid aan (de zorgvuldigheid van) het verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
4.3. Meer specifiek overweegt de Raad met betrekking tot de medische grondslag dat de in hoger beroep overgelegde gegevens grotendeels zien op de medische situatie van appellante na de datum in geding en geen gegevens of oordelen bevatten over haar situatie toentertijd. De Raad kan zich dan ook vinden in het standpunt van bezwaarverzekeringsarts Keus die in de overgelegde psychiatrische expertise, daterend van eind juni 2009, geen aanleiding zag om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De diagnose depressie van matige ernst, zo stelt hij, komt niet overeen met de bevindingen van zijn eigen onderzoek kort na de datum in geding 1 maart 2007.
4.4. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet.
4.6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
II. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
11 december 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) T.J. van der Torn.
GdJ