[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 december 2008, 08/2531 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: SVB)
Datum uitspraak: 24 december 2009
Namens appellante heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2009. Voor appellante is verschenen mr. Voets. SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank, en drs. G.A.C.G. Durlinger, arts bij ClientFirst Intermediairs te Zeist.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij aanvraag van 26 oktober 2007 heeft appellante verzocht om een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (hierna: TOG 2000) voor haar dochter [D.], geboren op [in] 1995. [D.] heeft een groei- en ontwikkelingsachterstand en is zwak begaafd.
1.2. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft ClientFirst Intermediairs (hierna: ClientFirst) desgevraagd aan SVB een medisch advies uitgebracht. Geconcludeerd is dat [D.] bij een leeftijd van 12 jaar en zes maanden een score van vier punten heeft, zodat zij niet aanzienlijk meer afhankelijk is van geregelde verzorging of oppassing dan een gezond kind van dezelfde leeftijd. Vervolgens heeft SVB appellante bij besluit van 12 december 2007 meegedeeld dat zij geen recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de TOG 2000, nu het aantal punten dat ClientFirst voor [D.] heeft bepaald onder het vereiste minimumaantal punten van zes ligt.
1.3. Appellante heeft tegen het besluit van 12 december 2007 bezwaar gemaakt. Naar aanleiding hiervan heeft ClientFirst desgevraagd bij brief van 1 april 2008 opnieuw een medisch advies aan SVB uitgebracht. Geconcludeerd is dat [D.] in aanmerking komt voor één punt voor lichaamshygiëne, één punt voor zindelijkheid, één punt voor eten en drinken, één punt voor alleen thuis zijn en één punt voor bezighouden en/of handreikingen, zodat de totale score vijf punten is.
1.4. Bij besluit van 15 april 2008 heeft SVB het bezwaar ongegrond verklaard. SVB heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat op diverse aspecten sprake is van extra zorg en oppassing voor [D.], maar dat het totaal van die verzorging en oppassing niet zodanig is dat recht bestaat op een tegemoetkoming op grond van de TOG 2000.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 april 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting geoordeeld dat [D.] enigermate meer afhankelijk is in verzorging en oppassing dan een gemiddelde leeftijdgenoot, maar dat SVB zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [D.] niet aanzienlijk meer afhankelijk is van geregelde verzorging of oppassing dan een gezond kind van dezelfde leeftijd in de zin van TOG 2000.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. In artikel 2 van de TOG 2000 is bepaald dat als kind wordt aangemerkt een persoon tussen de 3 en 18 jaar, die ernstig beperkt is in het dagelijks functioneren als gevolg van een ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard waardoor hij blijvend of voorlopig blijvend gehandicapt is.
4.1.2. In artikel 3 van de TOG 2000 is - kort gezegd - bepaald dat als (voorlopig) blijvend gehandicapt wordt aangemerkt het kind dat (a) aanzienlijk meer afhankelijk is van geregelde verzorging en oppassing dan een gezond kind van dezelfde leeftijd en (b) aanspraak kan maken op opname in een AWBZ-instelling.
4.1.3. In artikel 4, eerste lid, van de TOG 2000 is bepaald dat de natuurlijke persoon die hier te lande woont en tot wiens huishouden het kind hier te lande op de peildag behoort, over dat kalenderkwartaal recht heeft op een tegemoetkoming in de onderhoudskosten van dat kind op grond van deze regeling.
4.1.4. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de TOG 2000 wint de SVB, om te bepalen of het kind gehandicapt is, medisch advies in bij een organisatie waarmee de Minister van VWS heeft ingestemd. Om te bepalen of het kind nog steeds gehandicapt is kan de SVB ingevolge artikel 7, tweede lid, van de TOG 2000 opnieuw een medisch advies inwinnen. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat het medisch advies wordt ingewonnen bij een landelijk opererende, onafhankelijke en daartoe deskundige organisatie.
4.2. Bij de beoordeling of sprake is van afhankelijkheid van geregelde oppassing en verzorging als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder a, van de TOG 2000 wordt door de SVB, overeenkomstig daartoe opgestelde beleidsregels, gepubliceerd in Stcrt. 2007, 103, vastgesteld of en in welke mate het kind is aangewezen op hulp met betrekking tot de volgende aspecten: lichaamshygiëne, zindelijkheid, eten en drinken, mobiliteit, medische verzorging (de categorie verzorging) en gedragsproblemen, communicatiegebreken, de onmogelijkheid alleen thuis te zijn, begeleiding buitenshuis en handreikingen en begeleiding (de categorie oppassing). Per subcategorie wordt beoordeeld of het kind in sterke of in lichte mate afhankelijk is van hulp, toezicht en begeleiding. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt met de mate van hulp, toezicht en begeleiding die een gezond kind van dezelfde leeftijd nodig heeft.
4.3. De organisatie als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de TOG 2000 is Clientfirst. Deze organisatie hanteert bij de beoordeling een tussen SVB en Argonaut tot stand gekomen interne uitvoeringsrichtlijn (hierna: Richtlijn) voor deskundigen. Deze Richtlijn zoekt aansluiting bij de toelichting van de TOG 2000 en de door SVB opgestelde beleidsregels. In de Richtlijn wordt een nadere uitwerking gegeven aan de in het beleid genoemde beoordelingsthema’s, waarbij per thema, afhankelijk van de zorgzwaarte, 0, 1 of 2 punten worden toegekend. Om te kunnen spreken van aanzienlijk meer afhankelijk zijn van geregelde oppassing en verzorging dan een gezond kind van dezelfde leeftijd, hanteert de SVB een minimale score van tien punten voor een kind van zeven jaar, negen punten voor kinderen van acht en negen jaar, acht punten voor kinderen van tien en elf jaar en zes punten voor kinderen van twaalf jaar en ouder.
4.4. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 1 oktober 2008 (LJN BF7035) heeft geoordeeld is niet gebleken dat de Richtlijn als zodanig in strijd komt met enige regel van geschreven of ongeschreven recht of met enig algemeen rechtsbeginsel. De Richtlijn kan in beginsel dan ook als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de TOG 2000 worden genomen.
4.5. Blijkens de in de brief van 13 november 2009 neergelegde aanvullende beroepsgronden kan appellante zich verenigen met de toegekende scores voor de subcategorieën lichaamshygiëne, zindelijkheid, eten en drinken, alleen thuis zijn, en bezighouden/handreikingen. Volgens haar had ook voor de subcategorieën mobiliteit, begeleiding buitenshuis en gedrag een score van één punt toegekend moeten worden.
4.6.1. Voor de subcategorie mobiliteit wordt ingevolge de Richtlijn één punt toegekend, indien het kind zich in huis zelfstandig (lopend of lopend met een hulpmiddel) kan verplaatsen en buitenshuis in beperkte mate, maar voor een langere afstand een rolstoel nodig heeft, of indien het kind zich per rolstoel verplaatst, maar zich zelfstandig binnenshuis en buitenshuis kan verplaatsen en ook zelf kan transfereren.
Geen punt wordt toegekend, indien het kind zelfstandig kan lopen en traplopen en hoogstens incidenteel een rolstoel wordt geleend voor een uitstapje, of indien het kind zonder beperkingen kan lopen en traplopen.
4.6.2. Blijkens de onderzoeksbevindingen is [D.] in staat om zelfstandig te lopen en kan zij traplopen. Zo kan [D.] naar de bushalte lopen. Daarnaast beoefende zij ten tijde in geding een zelfverdedigingsport. Gelet op deze bevindingen is de Raad van oordeel dat voor de subcategorie mobiliteit terecht geen punt is toegekend.
4.7.1. Met betrekking tot de subcategorie begeleiding buitenshuis wordt blijkens de Richtlijn één punt toegekend, indien het kind slechts in de directe woonomgeving buiten kan spelen, indien het kind niet zonder begeleiding buiten de eigen woonomgeving aan het verkeer kan deelnemen, indien het kind slechts één of twee aangeleerde routes zelf met de bus of de fiets kan afleggen, indien het kind tenminste een keer per week begeleid moet worden bij bezoek aan de fysiotherapeut/logopodist gedurende tenminste een jaar, of indien het kind tenminste eens per maand gedurende tenminste een jaar begeleid moet worden bij regelmatig ziekenhuisbezoek.
Geen punt wordt toegekend, indien het kind buiten speelt met de afspraak op een bepaald tijdstip thuis te komen, indien het kind alleen naar vriendjes of familie gaat, indien het zelf (eventueel met instructie) een boodschap kan doen, of indien het zelf naar school of een club gaat.
4.7.2. Blijkens het door appellante ingevulde medische vragenformulier heeft [D.] geen begeleiding, hulp of toezicht nodig bij het bereiken van haar school, vrienden, sport of andere activiteiten. Uit het onderzoek van ClientFirst is verder naar voren gekomen dat [D.] zelfstandig naar de bushalte loopt en met schoolvrienden met de bus naar school gaat, waarbij zij onderweg moet overstappen op een andere bus. Daarnaast is uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat [D.] in staat is om zelf een boodschap te doen. Op grond van deze bevindingen is de Raad van oordeel dat voor de subcategorie begeleiding buitenshuis terecht geen punt is toegekend.
4.8.1. Voor de subcategorie gedrag wordt ingevolge de Richtlijn alleen gedragspathologie gescoord waar een verklarende diagnose voor is. Eén punt wordt toegekend in de situatie dat door een daartoe oordeelkundige professional lege artis een kinderpsychiatrische diagnose op gedragspathologisch vlak is vastgesteld, indien sprake is van evidente gedragspathologie die frequent tot (dreigende) problemen leidt waarbij het met structuur, regelmaat en voorspelbaarheid ook periodiek of situatief goed kan gaan, indien sprake is van evidente gedragspathologie en het volgen van regulier onderwijs slechts mogelijk is dankzij een rugzakje/ambulante begeleiding, indien sprake is van evidente gedragspathologie maar het kind desondanks handhaafbaar is op regulier onderwijs, of indien af en toe ernstige gedragsproblemen zijn met destructief of agressief gedrag.
Geen punt wordt toegekend bij geen of onvoldoende gedocumenteerde gedragspathologie.
4.8.2. De Raad is niet gebleken dat [D.] voldoet aan de criteria om voor de onderhavige subcategorie in aanmerking te komen voor een score van één punt. Appellante heeft geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat bij [D.] sprake is van een diagnose op gedragspathologisch vlak. De Raad acht het denkbaar dat zich situaties voor kunnen doen dat ook zonder een dergelijke diagnose sprake is van dusdanige gedragsproblematiek bij een kind dat een score van een punt voor deze subcategorie op zijn plaats is, doch die situatie doet zich naar het oordeel van de Raad in het onderhavige geval niet voor. Uit de overgelegde stukken komt weliswaar naar voren dat bij [D.] sprake is van problematisch gedrag, maar deze is blijkens de gedingstukken niet zodanig dat gesproken kan worden van een evidente gedragspathologie. SVB heeft voor deze subcategorie dan ook terecht geen punt toegekend.
4.9. Uit het onder 4.6.1 tot en met 4.8.2 overwogene vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.10. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2009.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert.