ECLI:NL:CRVB:2010:BL0600

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3834 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Bolt
  • T. Hoogenboom
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de motivering van het bestreden besluit

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante door het Uwv, die op 12 oktober 2006 is ingegaan. De uitkering was oorspronkelijk gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, maar het Uwv stelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 13 december 2006 op minder dan 15% moest worden vastgesteld. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 12 maart 2007. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij de medische en arbeidskundige onderbouwing van het Uwv heeft onderschreven.

In hoger beroep heeft appellante de aangevallen uitspraak bestreden. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het bestreden besluit niet deugdelijke motivering bevatte, omdat een adequate toelichting op de geselecteerde functies pas in de fase van het hoger beroep is verstrekt. Dit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond, waarbij het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven echter geheel in stand, wat betekent dat appellante geen recht heeft op schadevergoeding.

De Raad oordeelt verder dat het Uwv in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld, die zijn begroot op € 1.288,- voor verleende rechtsbijstand in zowel beroep als hoger beroep. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met H. Bolt als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 20 januari 2010.

Uitspraak

08/3834 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank `s-Gravenhage van 14 mei 2008, 07/2957
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Y. Özdemir, advocaat te `s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft rapportages van een bezwaarverzekeringsarts en van een bezwaararbeidsdeskundige, in het laatste geval voorzien van bijlagen, in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2009. Namens appellante is verschenen mr. drs. P.R.L.V.M. Kruik, kantoorgenote van mr. Özdemir. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. de Bluts-Alsemgeest.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 12 oktober 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 13 december 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum op minder dan 15% moet worden gesteld. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 oktober 2006 is bij besluit van 12 maart 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, kort samengevat, de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3. De Raad overweegt, naar aanleiding van de stellingen van partijen in hoger beroep, met betrekking tot de aangevallen uitspraak het volgende, waarbij de Raad aantekent dat de stellingen van partijen in hoger beroep in de kern een herhaling vormen van hetgeen zij in eerste aanleg hebben aangevoerd.
3.1. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, op onzorgvuldige wijze is verricht of dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen niet juist is. De beperkingen in verband met de longklachten en schouderklachten van appellante heeft de verzekeringsarts tot uitdrukking gebracht in de voor appellante opgestelde zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens de FML nog aangevuld met een aantal specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid. In algemene zin moet het gaan om eenvoudige arbeid in een redelijk voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Gezien de voorhanden medische gegevens heeft de rechtbank terecht als haar oordeel uitgesproken dat de bezwaarverzekeringsarts de medische beperkingen van appellante ten aanzien van het verrichten van arbeid, zoals die uit haar klachten voortvloeien, niet heeft onderschat en dat hij deze op juiste wijze in de aangepaste FML heeft neergelegd. Appellante heeft dienaangaande geen nadere medische stukken overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts.
3.2. Wat betreft de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak gemotiveerd aangegeven dat appellante per de in geding zijnde datum in staat was de door de desbetreffende arbeidsdeskundige met behulp van het zogeheten Claim Beoordelings- en Borgingssysteem geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen en dat het Uwv die functies op goede gronden heeft gebruikt voor de onderhavige schatting. In hoger beroep heeft bezwaararbeidsdeskundige J.M.H. Veugelaers, blijkens zijn rapportage van 16 september 2008, wegens een te hoge opleidingseis een viertal van de geduide functies laten vervallen. De overige drie oorspronkelijk geduide functies worden evenwel ten behoeve van de onderhavige schatting gehandhaafd. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde medische beperkingen is de Raad, gelet op evengenoemde arbeidskundige rapportage, welke rapportage op zichzelf van de zijde van appellante niet is bestreden, van oordeel dat de geschiktheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in voldoende mate is gemotiveerd.
4. Aangezien echter een als adequaat aan te merken toelichting op een aantal van de geselecteerde functies eerst in de fase van het hoger beroep is verstrekt, ontbeerde het bestreden besluit een deugdelijke, bij dat besluit vermelde, motivering en had het wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door de rechtbank niet in stand mogen worden gelaten. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Gelet op hetgeen verder in deze uitspraak wordt overwogen, bestaat er aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Voor vergoeding van schade als door appellante verzocht is ingevolge artikel 8:73 van de Awb in het onderhavige geval dan ook geen plaats, zodat de Raad dit verzoek afwijst.
5. Uit hetgeen onder 3.1 en 3.2 is overwogen vloeit voort dat er aanleiding is om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 146,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en T. Hoogenboom en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010.
(get.) H. Bolt.
(get.) D.E.P.M. Bary.
IvR