[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 12 augustus 2008, 07/1211 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 februari 2010
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 15 januari 2010. Appellante is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J.H.J. van Gastel.
1.1. Appellante was destijds werkzaam als productiemedewerkster via diverse uitzendbureaus voor 38 uur per week. Vanuit een werkloosheidssituatie heeft zij zich ziekgemeld op 28 oktober 2002 wegens rug- en knieklachten en winterhanden. Aan appellante is per 27 oktober 2003 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Daarbij is voor appellante een urenbeperking in acht genomen van 20 uur per week.
1.2. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 17 mei 2007 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 17 juli 2007 herzien naar 15 tot 25%. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. Bij besluit van 14 november 2007 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante, ingesteld tegen het besluit van 14 november 2007 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.2. Hierbij heeft de rechtbank vastgesteld dat het beroep van appellante zich er (alleen) tegen richt dat het Uwv geen urenbeperking (meer) heeft aangenomen terwijl appellante heeft aangevoerd nog steeds chronische pijnklachten te hebben.
2.3. De rechtbank kon zich vinden in de stelling van het Uwv dat de urenbeperking destijds slechts van tijdelijke aard was en nodig was vanwege een knieoperatie (op 30 juli 2003) en stijfheid in de ochtend ten gevolge daarvan. Van de kant van appellante zijn geen medische gegevens ingediend op grond waarvan een urenbeperking toch noodzakelijk moet worden geacht, aldus de rechtbank.
3.1. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat het Uwv ten onrechte geen informatie bij haar huisarts en bij de haar behandelend medisch specialist Husada heeft ingewonnen. In verband met haar chronische pijnen krijgt zij om de 4 à 5 maanden een ruggenprik. Zij heeft uitstralende pijn van rug naar onderbeen. Artrose speelt een heel grote rol in haar dagelijkse leven, aldus appellante.
3.2. Het Uwv heeft gemotiveerd zijn standpunt gehandhaafd en gewezen op de in fysieke zin lichte functies die geduid zijn, waarin met name de knie en de rug worden gespaard.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Evenals in beroep ligt in hoger beroep uitsluitend voor de vraag of in de door de bezwaarverzekeringsarts op 15 oktober 2007 enigszins aangescherpte FML tevens een urenbeperking (van 4 uur per dag en 20 uur per week) had dienen of behoren te worden opgenomen. Ook de Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. Daarbij heeft hij het volgende in aanmerking genomen.
4.2. De Raad is van oordeel dat de onderzoeken door de (bezwaar)verzekeringsartsen niet onvolledig of onzorgvuldig genoemd kunnen worden noch geleid hebben tot conclusies die niet juist zijn. Uit deze onderzoeken en met name uit de beschreven dagactiviteiten van appellante volgt niet dat zij slechts voor halve dagen met arbeid belastbaar is. De in 2003 vastgestelde urenbeperking was slechts als tijdelijk bedoeld. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd omtrent haar gezondheidstoestand ten tijde hier van belang.
4.3. Met betrekking tot de stelling van appellante dat haar behandelaars geen medische informatie wilden of konden verstrekken, overweegt de Raad dat zulks het Uwv niet kan worden aangerekend. Daarnaast overweegt de Raad dat volgens zijn vaste rechtspraak de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv in beginsel mogen varen op hun eigen medisch oordeel en er geen aanleiding bestaat om informatie in te winnen bij de behandelend sector, tenzij sprake is van een in gang gezette of een nog in gang te zetten behandeling die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, of als de behandelend sector een beredeneerd afwijkend oordeel heeft over de medische beperkingen van de betrokkene. Dat aan (een van) deze voorwaarde(n) is voldaan, is de Raad niet gebleken.
4.4. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.