ECLI:NL:CRVB:2010:BL9784

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-705 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag in arbeidsongeschiktheidsbeoordeling

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 25 juli 2000 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 1 oktober 2007 besloten om de uitkering per 2 december 2007 te herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv op 9 mei 2008 werd gegrond verklaard, maar met een nieuwe vaststelling van 35 tot 45% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 31 maart 2010 behandeld. De Raad oordeelt dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van appellante en dat de functionele mogelijkheden correct zijn vastgesteld. De Raad concludeert dat appellante, ondanks haar klachten, in staat is om de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies te vervullen. De Raad wijst erop dat activiteiten in het huishouden en sociaal leven niet worden meegewogen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak om objectieve gegevens te hebben voor het vaststellen van beperkingen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts te betwisten, en oordeelt dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en wijst het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

09/705 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 december 2008, 08/2508 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.J.G. Schouenberg, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 17 februari 2010, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving sedert 25 juli 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 1 oktober 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 2 december 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2. Bij besluit van 9 mei 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en de WAO-uitkering van appellante met ingang van 2 december 2007 alsnog vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellante ongeschikt is voor de maatgevende arbeid, doch met inachtneming van haar medische beperkingen, vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 april 2008, in staat wordt geacht arbeid in voor haar passend geachte functies te verrichten. Vergelijking van het maatmaninkomen met de verdiensten in de passende functies resulteren in een verlies aan verdiencapaciteit van 39,7%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de functionele mogelijkheden van appellante correct vastgesteld. In zijn rapportage van 1 april 2008 heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat uit de in bezwaar verkregen informatie van de behandelend sector is gebleken dat er meer beperkingen voor appellante gesteld moeten worden. De FML is daartoe op 7 april 2008 aangepast. Een medisch inhoudelijk argument voor de noodzaak voor het stellen van een urenbeperking is niet gegeven, aldus de bezwaarverzekeringsarts. Appellante voldoet niet aan de standaard ‘Verminderde Arbeidsduur’. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de bezwaarverzekeringsarts niet te volgen. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat niet is gebleken dat de belasting van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt, zodat deze functies voor appellante geschikt zijn.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat er voor haar geen urenbeperking geldt. Voorts acht appellante de motivering omtrent de passendheid voor de geduide functie van meteropnemer niet toereikend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de Raad geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gegeven. Ook de Raad is van oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Evenmin als de rechtbank is de Raad op grond van de namens appellante in bezwaar en beroep naar voren gebrachte informatie tot de overtuiging kunnen komen dat appellante op de hier in geding zijn de datum, 2 december 2007, meer of anders beperkt is dan door het Uwv is aangenomen en vastgelegd in de FML van 7 april 2008.
4.2. Ten aanzien van de door appellante geclaimde urenbeperking merkt de Raad onder verwijzing naar zijn uitspraak van 22 juni 2007 (LJN BA9147) op dat voor het aannemen van een urenbeperking eerst plaats is indien met het stellen van beperkingen niet op voldoende wijze aan de voor appellante geldende mogelijkheden tegemoet kan worden gekomen. Nu uit de diverse verzekeringsgeneeskundige rapporten naar voren komt dat in termen van belastbaarheid er onvoldoende objectivering is voor de door appellante gestelde arbeidsbeperkingen en dat in de beoordeling van passend werk in voldoende mate rekening is gehouden met de uit haar psychische en fysieke klachten voortvloeiende beperkingen, is de Raad van oordeel dat het Uwv, gelet op de in de FML van 7 april 2008 opgenomen beperkingen, in voldoende mate aan de voor appellante geldende mogelijkheden tegemoet is gekomen. Daarbij merkt de Raad nog op dat activiteiten in het huishouden en het privé- en sociaal leven bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling buiten beschouwing blijven.
4.3. Naar aanleiding van het in hoger beroep door appellante bij brief van 4 februari 2010 overgelegd ongedateerd schrijven van de reumatoloog dr. A.E.A.M. Weel, met daarin een verslag van het bezoek van appellante op de polikliniek van 18 december 2009, heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 9 februari 2010 erop gewezen dat het informatie betreft van ruim na de datum hier in geding, zodat reeds daarom aan die informatie niet dat gewicht kan worden toegekend, dat appellante eraan wenst toe te kennen. De bezwaarverzekeringsarts heeft er verder op gewezen dat in het verleden in voldoende mate rekening werd gehouden met de pijnklachten van het bewegingsapparaat van appellante. Dat ook de reumatoloog voor die klachten kennelijk geen duidelijk objectiveerbaar oorzakelijk medisch substraat kan vaststellen en die klachten daarom benoemt als fibromyalgie doet aan dat feit niets af. Op grond van deze rapportage heeft het Uwv geconcludeerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is. De Raad onderschrijft dit standpunt.
4.4. Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen is de Raad, gelet op de in dit geding beschikbare arbeidsdeskundige rapportages, evenals de rechtbank niet gebleken dat appellante de resterende, aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies niet zou kunnen vervullen. Met betrekking tot de functie meteropnemer (sbc-code 315181) heeft de arbeidsdeskundige in zijn rapportage van 1 oktober 2007 toegelicht dat alhoewel het verplaatsen tijdens 3 werkuren van 3 x tot 10 kg een overschrijding betekent, deze functie vanwege de lage frequentie in combinatie met een voldoende recuperatietijd voor appellante haalbaar is. Blijkens deze rapportage heeft de arbeidsdeskundige over de geschiktheid van de geselecteerde functies overleg gehad met de verzekeringsarts. Anders dan appellante heeft aangevoerd, acht de Raad de gegeven toelichting toereikend.
4.5. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2010.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) A.E. van Rooij.
IvR