ECLI:NL:CRVB:2010:BM1947

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3972 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Hoogenboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant had een WAO-uitkering die laatstelijk was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, na een herbeoordeling door het Uwv werd deze uitkering per 30 juli 2007 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 21 april 2010 behandeld. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig heeft beoordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende medische grondslag was voor het besluit van het Uwv, waarbij rekening is gehouden met de medische situatie van appellant, inclusief het gebruik van antidepressiva. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat de medische informatie die appellant in hoger beroep heeft overgelegd, niet voldoende is om de eerdere conclusies te weerleggen.

De Raad heeft ook gekeken naar de geschiktheid van de geduide functies voor appellant. De rechtbank had vastgesteld dat de functies productiemedewerker in verschillende sectoren passend waren, gezien appellants opleidingsniveau en werkervaring. Appellant heeft in hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd als in eerste aanleg, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad concludeert dat de aan appellant geduide functies geschikt zijn, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

08/3972 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 10 juni 2008, 07/3588 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, voorzien van een rapport van een bezwaarverzekeringsarts.
Partijen hebben nadere medische stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.W. Weehuizen, advocaat te ’s-Hertogenbosch. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G. Lavrijsen.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan appellant was een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) toegekend welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een herbeoordeling is bij besluit van 29 mei 2007 die uitkering door het Uwv met ingang van 30 juli 2007 ingetrokken op de grond dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 mei 2007 is bij besluit van 10 oktober 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Zowel aan het besluit van
29 mei 2007 als aan het bestreden besluit ligt een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft onvoldoende grond gezien voor het oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de primaire verzekeringsarts appellant op het spreekuur heeft gezien en een volledig onderzoek heeft verricht, waarbij tevens informatie van specialisten en de fysiotherapeut is meegenomen. Voorts heeft de bezwaarverzekerings-arts alvorens de rapportage op te maken dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en informatie opgevraagd en verkregen van appellants huisarts. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit daarmee gebaseerd geacht op een volledig en voldoende zorgvuldig medisch onderzoek. Evenmin bestaan er naar het oordeel van de rechtbank aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de rapportages. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat in verband met de klachten van appellant er door de artsen van het Uwv in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 mei 2007 aanzienlijke beperkingen zijn aangenomen en er namens appellant in beroep geen (nieuwe) medisch relevante informatie is overgelegd die een ander licht werpt op de per de datum in geding, zijnde 30 juli 2007, bestaande medische beperkingen.
4. Ten aanzien van het arbeidskundig gedeelte van de aangevochten besluitvorming heeft de rechtbank overwogen dat aan de schatting de functies productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (sbc-code 111172), productiemedewerker textiel, geen kleding (sbc-code 272043) en productiemedewerker metaal en electro-industrie (sbc-code 111171) ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat in de arbeidskundige rapportage van 24 mei 2007 de overschrijdingen van de belastbaarheid van de geduide functies voldoende en adequaat zijn gemotiveerd. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat voor appellant, gelet op het gegeven dat appellant de basisschool heeft doorlopen en daarnaast enkele (taal) cursussen heeft afgerond, opleidingsniveau 2 van toepassing is en dat uitgaande van dit niveau appellant in staat moet worden geacht de geduide functies aan te kunnen. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat in geen van de geduide functies autorijden een rol van betekenis speelt. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank de aan appellant geduide functies passend geacht.
5. Appellant heeft in hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd die hij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht. Hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Appellant is het met dit besluit niet eens omdat hij zich meer beperkt acht dan door het Uwv is aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep nadere medische stukken, waaronder een brief van psychiater S. de Wael van 3 februari 2009 en diverse recepten van medicatie overgelegd. Bijgevolg zijn de geduide functies in medisch opzicht niet geschikt. Voorts acht appellant de functies evenmin geschikt nu zijn opleidingsniveau niet aansluit bij hetgeen in die functies wordt verlangd.
6.1. De Raad is van oordeel dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij onderschrijft de overwegingen van de rechtbank, weergegeven in 3 en 4 en maakt die tot de zijne.
6.2. Aan de in hoger beroep overgelegde medische informatie kent de Raad, uitgaande van de datum in geding 30 juli 2007, niet die waarde toe die appellant daaraan toegekend zou willen zien. Uit de brief van de behandelend psychiater De Wael leidt de Raad af dat appellant eerst sinds 4 november 2008, ruim een jaar na de datum in geding, voor zijn psychische klachten onder behandeling is gekomen en dat sindsdien ook anti-depressiva (Venlafaxine) aan appellant wordt voorgeschreven. Met betrekking tot de overigens voorgeschreven medicatie merkt de Raad op dat uit het rapport van de verzekeringsarts van 2 mei 2007 blijkt dat appellant destijds al de medicatie Celebrex en Nexium gebruikte en dat met dit gebruik bij de vaststelling van de aanwezige beperkingen rekening is gehouden.
6.3. In aanvulling op de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het opleidingsniveau van appellant overweegt de Raad tot slot als volgt. Uit het Handboek CBBS blijkt dat bij opleidingsniveau 2 wordt aangenomen dat iemand moet kunnen lezen, schrijven en rekenen op eind basisschool niveau. Bijvoorbeeld het lezen van een eenvoudige gebruiksaanwijzing of instructies, delen en vermenigvuldigen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 30 april 2009 LJN BI3524, kan dit niveau ook behaald worden door de combinatie van opleiding en werkervaring.
6.4. Uit het door appellant ondertekende Curriculum Vitae, gedingstuk B9, blijkt naar het oordeel van de Raad dat appellant in Marokko in de periode 1969 tot1980 eerst de basisschool en vervolgens de middenschool (met Arabisch en Frans) heeft gevolgd. In Nederland heeft hij in de periode 1993 tot 1996 een cursus Nederlandse taal gevolgd waarbij hij cito-niveau 2/3 behaald heeft. Appellant heeft tevens, zo blijkt uit het CV, praktijkcursussen waaronder de cursus oriëntatie hout gevolgd. Tot slot blijkt naar het oordeel van de Raad dat appellant een ruime werkervaring heeft opgedaan in diverse werkzaamheden. Gelet op de door appellant genoten opleiding in combinatie met zijn ruime werkervaring is de Raad van oordeel dat de rechtbank er op goede gronden vanuit is gegaan dat appellants opleidingsniveau op 2 moet worden gesteld. Daarbij merkt de Raad nog op dat de aan appellant voorgehouden functies eenvoudig productiewerk omvatten waarbij slecht basale kennis van de Nederlandse taal wordt vereist.
6.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M. Mostert.
EF