[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 10 september 2008, 07/1077 en 08/263 (hierna: aangevallen uitspraak),
het bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Werkvoorzieningschap Oost Twente (hierna: het bestuur)
Datum uitspraak: 6 mei 2010
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2010. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.G.J. Horlings, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Eillert, advocaat te Enschede en A.H. Ballast, werkzaam bij Top Craft BV.
1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellante is met ingang van 1 juni 2002 in vaste dienst aangesteld bij het Werk-voorzieningschap Oost Twente (WOT), een openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regeling, en tewerkgesteld in de functie van hoofd Sociale Zaken bij Top Craft BV (hierna: Top Craft) te Oldenzaal, een besloten vennootschap, die onder meer als doel heeft het uitvoeren van de Wet sociale werkvoorziening, waarin het WOT voor 100% aandeelhouder is.
1.2. Op 14 februari 2005 heeft appellante zich in verband met een arbeidsconflict ziek gemeld. Bij brief van 3 juni 2005 is aan appellante meegedeeld dat het bestuur in haar vergadering van 23 mei 2005 heeft besloten akkoord te gaan met het opstarten van een outplacementtraject voor appellante, zoals eerder met haar in een persoonlijk gesprek is besproken. Tijdens een gesprek op 22 juni 2005 heeft de algemeen directeur van Top Craft appellante te kennen gegeven dat terugkeer naar de organisatie in de huidige functie niet aan de orde is. Daarbij is tevens gesproken over de wijze waarop partijen uit elkaar zouden moeten gaan. Appellante heeft de algemeen directeur van Top Craft gevraagd met een voorstel te komen.
1.3. Bij brief van 29 september 2005 heeft de algemeen directeur van Top Craft appellante, onder verwijzing naar het feit dat op 22 juni 2005 is besproken dat terugkeer van appellante binnen Top Craft uitgesloten is, uitgenodigd voor een gesprek over de mogelijkheid van overplaatsing naar Soweco te Almelo, een ander werkvoorzieningschap.
1.4. Bij brief van 7 oktober 2005 heeft appellante de algemeen directeur verzocht het in de brief van 29 september 2005 vervatte impliciete besluit tot ontheffing uit de functie en het in die brief tevens vervatte besluit, dat geen passende functies binnen Top Craft voorhanden zijn, te motiveren. Bij brief van 17 oktober 2005 heeft het bestuur uiteengezet waarom terugkeer van appellante binnen de organisatie uitgesloten is.
1.5. Het door appellante bij brief van 28 oktober 2005 gemaakte bezwaar tegen de brief van 29 september 2005 heeft het bestuur bij besluit van 22 februari 2008 (hierna: bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante, voor zover dit was gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep, evenals in eerste aanleg naar voren gebracht dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen, nu de ondertekening door de secretaris heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van een handtekeningstempel en de secretaris niet aanwezig was bij de bestuursvergadering van 18 februari 2008 waarin dat besluit is genomen. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij door de inhoud van de brief van 29 september 2005 in haar rechtspositie is aangetast, zodat sprake is van een besluit gericht op rechtsgevolg, waartegen het rechtsmiddel van bezwaar openstaat.
3.2. Het bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit bevoegd is genomen en dat de brief van 29 september 2005 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), noch een handeling of beslissing bevat die met toepassing van artikel 8:1, tweede lid, van de Awb is te kwalificeren als een besluit.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
4.1. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen is ook de Raad van oordeel dat het bestreden besluit in de vergadering van het bestuur van 18 februari 2008 in overeenstemming met de Gemeenschappelijke regeling WOT 2002 tot stand is gekomen en dat aan dat besluit ook overigens geen formele gebreken kleven op grond waarvan dat besluit niet in stand kan blijven.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de uitnodigingsbrief van 29 september 2005, wegens het ontbreken van een zelfstandig rechtsgevolg, niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt. De litigieuze brief bevat niet meer dan een uitnodiging voor een gesprek op 12 oktober 2005 en een verwijzing naar - en herhaling van - hetgeen in het gesprek op 22 juni 2005 reeds met appellante was besproken. Door het bestuur is er naar het oordeel van de Raad voorts terecht op gewezen dat op 23 mei 2005 alleen is besloten akkoord te gaan met het opstarten van een outplacementtraject ten behoeve van appellante. Over het niet terugkeren van appellante in haar functie van hoofd Sociale Zaken bij Top Craft heeft het bestuur in haar vergadering van 23 mei 2005, en ook daarna, geen besluit genomen.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover in hoger beroep aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2010.