ECLI:NL:CRVB:2010:BM6675

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5078 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid na whiplashklachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die zich ziek had gemeld na een bedrijfsongeval op 4 mei 2006, waarbij zij whiplashklachten had opgelopen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De primaire verzekeringsarts had appellante op 3 september 2007 weer geschikt geacht voor haar werk als inpakster, wat leidde tot de stopzetting van haar ziekengeld per 4 september 2007. In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts, P. van de Merwe, na een grondige evaluatie, geconcludeerd dat er geen medische redenen waren om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat er geen medische gegevens waren die het oordeel van de verzekeringsartsen konden ondermijnen.

In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van appellante opnieuw overwogen. De Raad concludeert dat de verzekeringsgeneeskundige protocollen, waaronder het protocol voor whiplash, niet van toepassing zijn bij een Ziektewet-beoordeling. De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat appellante nog invaliderende klachten ondervond ten tijde van de beoordeling. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 2 juni 2010.

Uitspraak

08/5078 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 augustus 2008, 08/26 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2010. Voor appellante is verschenen mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante was via een uitzendbureau werkzaam als inpakster tomaten, komkommers en aubergines bij [inlener] te [vestigingsplaats]. Op 4 mei 2006 is haar een bedrijfsongeval overkomen ten gevolge waarvan zij zich vanaf die datum met whiplashklachten heeft ziek gemeld. Naar aanleiding van haar uitval heeft appellante meerdere malen het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht. Tijdens het laatste spreekuur van 3 september 2007 heeft de verzekeringsarts haar weer geschikt geacht om haar eigen werk te verrichten. Bij besluit van gelijke datum wordt appellante met ingang van 4 september 2007 geen ziekengeld meer uitgekeerd.
2. In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts, P. van de Merwe, na dossieronderzoek, het bijwonen van de hoorzitting gevolgd door eigen onderzoek van appellante op 12 oktober 2007 en kennisneming van de door appellante ingebrachte rapportage van het Instituut Psychosofia van 24 september 2007, de conclusie getrokken dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. De door de bezwaarverzekeringsarts gevraagde en pas naderhand nog ontvangen inlichtingen van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige, J. van Wieringen, hebben hem niet tot een andere conclusie gebracht. Bij besluit van 5 december 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 september 2007 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard onder de overweging dat zij geen aanknopingspunten heeft gevonden om aan het oordeel van de verzekeringsartsen te twijfelen en dat van de zijde van appellante geen medische gegevens zijn overgelegd die een ander licht op de zaak werpen op grond waarvan het Uwv tot een andersluidend oordeel had moeten komen.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 19 van de Ziektewet (ZW) heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde. Volgens vaste jurisprudentie moet onder ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Aldus staat in dit geding de vraag centraal of de belastbaarheid van appellante op 4 september 2007 zodanig was dat zij weer in staat was om haar werk van inpakster tomaten, komkommers en aubergines te verrichten.
4.2. Uit de medische stukken komt naar voren dat de primaire verzekeringsarts naast de bevindingen van het eigen medische onderzoek ook de informatie heeft betrokken van de behandelende revalidatiearts, B. Drentje, de huisarts, C. Veugelers, en van een algemeen arts, Saber Meftah, die appellante tijdens haar verblijf in Tunesië heeft onderzocht. Vervolgens is appellante op 12 oktober 2007 onderzocht door de bezwaarverzekeringsarts die noch objectiveerbare afwijkingen van de nekfunctionaliteit noch psychopathologie in engere zin heeft kunnen vaststellen. Op grond daarvan heeft de bezwaarverzekeringsarts het oordeel van de primaire verzekeringsarts onderschreven dat er geen redenen waren om appellante nog langer arbeidsongeschikt te achten voor haar - in mentaal en fysiek opzicht - niet zeer belastend en eenvoudig productiewerk van inpakster.
4.3. Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek zorgvuldig tot stand is gekomen. Hij heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden voor een andersluidend oordeel. Temeer nu uit het huisartsenjournaal ten tijde hier in geding niet blijkt dat appellante nog invaliderende klachten ondervond van haar whiplashtrauma.
4.4. Ten aanzien van de grief dat de verzekeringsarts ten onrechte het verzekeringsgeneeskundige protocol Whiplash associated disorder I/II niet heeft toegepast, overweegt de Raad - zoals hij overigens reeds eerder heeft gedaan - als volgt. In artikel 2 van de Regeling verzekeringsgeneeskundige protocollen arbeidsongeschiktheidswetten van 31 januari 2006, Stcrt. 2006, 33, is het toepassingsbereik van de verzekeringsgeneeskundige protocollen, waaronder ook het protocol Whiplash associated disorder I/II, bepaald. Uit dit artikel blijkt dat deze protocollen toepassing vinden bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de WAJONG, WAZ of WAO of volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de Wet WIA. Deze protocollen zijn dan ook niet van toepassing bij een ZW-beoordeling. De grief treft derhalve geen doel.
5. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2010.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) A.L. de Gier.
EK