ECLI:NL:CRVB:2010:BM8628
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juni 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die zich tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam keerde. Appellante had een uitkering aangevraagd op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en was van mening dat de ingangsdatum van haar uitkering ten onrechte was vastgesteld op 30 juni 2005. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Appellante stelde dat zij al eerder arbeidsongeschikt was geweest en dat het Uwv onvoldoende onderzoek had gedaan naar haar gezondheidstoestand in de periode van 1996 tot 2004.
De Raad overwoog dat de aanvraag van appellante op 10 maart 2005 niet kon worden gezien als een verzoek om terug te komen op een eerder besluit. De Raad bevestigde de door de rechtbank vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 1 juli 2004, waarbij werd opgemerkt dat appellante in haar brief van 25 januari 2005 had aangegeven zich in oktober 2004 ziek te hebben gemeld. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen en dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het besluit ten grondslag lag zorgvuldig was uitgevoerd.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat de gestelde afgenomen winst van appellante geen doorslaggevend argument was voor het aannemen van een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De Raad benadrukte dat de winst in de advocatenpraktijk van appellante voor een belangrijk deel was bepaald door tijdrovende zaken die weinig honorarium opleverden. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, waarbij de griffier M. Mostert aanwezig was.