ECLI:NL:CRVB:2010:BM8631

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3082 WAO + 09/5237 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • C.W.J. Schoor
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had in eerste instantie een uitkering die was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar deze werd per 15 maart 2008 herzien naar 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid. Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv in een later besluit, bestreden besluit 2, het bezwaar van appellant gegrond heeft verklaard en de WAO-uitkering heeft herzien naar 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeert dat de medische en arbeidskundige grondslag van de herziening voldoende is onderbouwd. De bezwaarverzekeringsarts heeft adequaat onderzoek gedaan en de informatie van de huisarts en psychiater is in de beoordeling meegenomen. De Raad onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd waarom geen verdergaande beperkingen voor appellant zijn aangenomen. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, verklaart het beroep tegen het eerste besluit gegrond en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

09/3082 WAO en 09/5237 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 mei 2009, 08/3639 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.C. Frissart-Kallenbach, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 17 september 2009 heeft het Uwv een rapportage van bezwaararbeidsdeskundige H.A.M. Eekhoudt van 14 september 2009 en een gewijzigd besluit op bezwaar van 17 september 2009 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2010. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diekema.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 14 januari 2008 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 15 maart 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. Bij besluit van 27 juni 2008 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv appellants bezwaar tegen het besluit van 14 januari 2008 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen bestreden besluit 1 gerichte beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft daartoe - kort gezegd - overwogen dat het medisch onderzoek niet door een als verzekeringsarts geregistreerde arts is uitgevoerd en dat dit in beginsel als een zorgvuldigheidsgebrek moet worden aangemerkt, maar dat dit gebrek door het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts gedekt kan worden geacht. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat voldoende is gemotiveerd waarom geen verdergaande beperkingen voor appellants psychische gesteldheid zijn aangenomen, waarbij aangesloten is bij de conclusies van de door het Uwv ingeschakelde psychiater N.J. de Mooij. Bezwaarverzekeringsarts F.G. Slebus heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de informatie van de inmiddels behandelend psycholoog P.M. Bilderbeek van 22 oktober 2008 evenmin tot verdergaande beperkingen moet leiden op de datum in geding. De rechtbank heeft tevens de stelling verworpen dat appellant verdergaande fysieke beperkingen ondervindt. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van appellant gelegen om in het kader van het beroep medische gegevens aan te dragen op grond waarvan verdergaande beperkingen door zijn fysieke gezondheid hadden moeten worden aangenomen.
2.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1 heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met het oordeel van het Uwv omtrent het opleidingsniveau van appellant. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen (sbc-code 111334) zonder nadere motivering op het aspect duwen/trekken niet geschikt kan worden geacht en deze functie niet ten grondslag kan blijven liggen aan bestreden besluit 1. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige is naar het oordeel van de rechtbank echter voldoende gebleken dat de belasting in de overige geduide functies de door de rechtbank onderschreven (medische) belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Wat betreft de aanzegging van de geduide functies heeft de rechtbank overwogen dat de enkele ontkenning door appellant dat met hem de geduide functies zijn besproken, onvoldoende is om aan het rapport van de arbeidsdeskundige te twijfelen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich onverkort op het standpunt gesteld dat bestreden besluit 1 niet zorgvuldig tot stand is gekomen nu hij in eerste instantie door een arts is gezien die niet als verzekeringsarts geregistreerd stond en dat de bezwaarverzekeringsarts om die reden niet van een eigen onderzoek heeft mogen afzien. Daarnaast heeft appellant gesteld dat hij psychisch en fysiek forser beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Daarbij verwijst appellant naar de in beroep overgelegde informatie van psycholoog Bilderbeek. Voorts blijft appellant van mening dat zijn opleidingsniveau ten onrechte op twee is gesteld. Tenslotte heeft appellant opgemerkt dat hij de geduide functies niet aangezegd heeft gekregen door middel van enig schrijven van de zijde van het Uwv en ontkent hij dat de geduide functies tijdens zijn bezoek aan de arbeidsdeskundige met hem zijn besproken.
4. Hangende het hoger beroep heeft het Uwv bij besluit van 17 september 2009 (hierna: bestreden besluit 2) het bezwaar van appellant gegrond verklaard en met ingang van 15 maart 2008 de WAO-uitkering van appellant herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
5. De Raad overweegt met betrekking tot het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van bestreden besluit 1 als volgt.
5.1. In het onderhavige geval heeft de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de Raad niet volstaan met dossierstudie. Evenmin is het onderzoek beperkt gebleven tot het bijwonen van de hoorzitting. De bezwaarverzekeringsarts heeft betrokkene op de hoorzitting kunnen observeren. Verder is door de bezwaarverzekeringsarts informatie ingewonnen bij de huisarts van appellant en heeft de bezwaarverzekeringsarts psychiater De Mooij ingeschakeld voor het verrichten van een psychiatrische expertise. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 24 juni 2008 in het bijzonder belang gehecht aan de informatie van de huisarts en deze psychiater. De bezwaarverzekeringsarts heeft gemotiveerd dat uit de informatie van de huisarts geen ernstige aandoeningen naar voren komen die werken in de weg staan en dat de beperkingen in de FML ruimschoots overeen komen met de expertise van de psychiater. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat er geen medische redenen zijn om op basis van lichamelijk of psychisch lijden verdergaande beperkingen te veronderstellen. De Raad acht deze door de bezwaarverzekeringsarts gegeven motivering overtuigend. Met de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts afdoende was en dat daarmee het gebrek in de primaire verzekeringsgeneeskundige beoordeling is hersteld.
5.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd met betrekking tot de medische onderbouwing van bestreden besluit 1. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht. Appellant heeft ook in hoger beroep geen objectieve medische gegevens ingebracht die zijn stelling ondersteunen dat aanleiding bestaat voor het aannemen van verdergaande beperkingen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat bestreden besluit 1 berust op een deugdelijke medische grondslag. De Raad schaart zich achter de overwegingen in de aangevallen uitspraak die de rechtbank ter onderbouwing van dat oordeel heeft gegeven.
5.3. De Raad stelt vast dat het Uwv met bestreden besluit 2 de medische onderbouwing van de onderhavige schatting niet heeft gewijzigd.
5.4. De arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 berust op het in rubriek I van deze uitspraak vermelde rapport van bezwaararbeidsdeskundige Eekhoudt van 14 september 2009. Eekhoudt concludeerde dat de functie huishoudelijk medewerker gebouwen (sbc-code 111334) niet langer geschikt is te achten voor appellant omdat er in incidentele gevallen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellant bij het duwen/trekken van meubilair bij een niet gladde ondergrond. De schatting is vervolgens gebaseerd op de functies productiemedewerker (sbc-code 111172), productiemedewerker, samensteller (sbc-code 111180) en textielproductenmaker (sbc-code 111160). Dit heeft er in geresulteerd dat appellant met ingang van 15 maart 2008 voor 55 tot 65% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
5.5. Het Uwv heeft met bestreden besluit 2 erkend de in bestreden besluit 1 neergelegde arbeidskundige grondslag van de schatting niet langer juist te achten. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal dan ook moeten worden vernietigd. Omdat met bestreden besluit 2 niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van appellant, dient de Raad met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit besluit in de procedure te betrekken. Dit betekent dat het beroep tegen bestreden besluit 1 geacht moet worden mede te zijn gericht tegen
bestreden besluit 2.
5.6. Met betrekking tot bestreden besluit 2 stelt de Raad voorop dat het bij de beoordeling van dat besluit gaat om de vraag of de arbeidskundige grondslag van de schatting juist is te achten.
5.7.1. De Raad beantwoordt de in 5.6 geformuleerde vraag bevestigend. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het opleidingsniveau van appellant terecht op 2 is vastgesteld. De Raad verwijst hiervoor naar de rapportage van de arbeidsdeskundige J. van Alst van 4 januari 2008, gelezen in samenhang met de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige Eekhoudt van 26 juni 2008 waarin inzichtelijk is gemotiveerd dat appellant opleidingsniveau 2 heeft.
5.7.2. Met betrekking tot de grond aangaande de aanzegging van de geduide functies overweegt de Raad als volgt. In de rapportage van de arbeidsdeskundige is in paragraaf 2.2.5 vermeld dat de theoretisch geduide functies met appellant zijn besproken, maar dat appellant zich niet in staat acht om te werken. Het Uwv heeft na ontvangst van het bezwaarschrift de op het besluit van 14 januari 2008 betrekking hebbende stukken aan appellant toegezonden. Uit het aanvullend bezwaarschrift van appellant blijkt dat hij de stukken, waaronder die met betrekking tot de geduide functies, heeft ontvangen nu appellant daarin een van de geduide functies gemotiveerd heeft bestreden. Op dit punt slaagt het hoger beroep van appellant derhalve niet.
5.8. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen zoals die voor appellant zijn vastgesteld en aan bestreden besluit 2 ten grondslag zijn gelegd, is er geen reden de in 5.4 genoemde functies voor appellant in medisch opzicht niet passend te achten. Met de rapportage van de arbeidsdeskundige van 4 januari 2008, gelezen in samenhang met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 26 juni 2008, is dit voldoende onderbouwd, nu in die rapportages de signaleringen (ten teken van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid) in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies afdoende zijn gemotiveerd.
5.9. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat bestreden besluit 2 op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag berust. Het beroep dat mede geacht moet worden te zijn gericht tegen bestreden besluit 2 dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
6. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Aangezien alleen in hoger beroep een bewijs van toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand is overgelegd, dient het bedrag van € 322,- te worden betaald aan de griffier van de Raad.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt bestreden besluit 1;
Verklaart het beroep voor zover dit geacht moet worden mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 966,-, waarvan € 322,- dient te worden betaald aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2010.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) D.E.P.M. Bary.
KR