09/2374 WAO + 09/2377 WAO
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 30 maart 2009, 08/482 en 08/438 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 juli 2010
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2010. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.R. Abdoelhak.
1.1. Bij besluit van 23 november 2007 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), als gevolg van een herbeoordeling vanwege zijn leeftijd op grond van de criteria van het Schattingsbesluit zoals deze golden voor 1 oktober 2004 (OSB-criteria), met terugwerkende kracht wordt herzien. Met ingang van 22 februari 2007 wordt de uitkering verhoogd van de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25% naar de klasse 25 tot 35%.
1.2. Bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft de arbeidsdeskundige als nieuwe informatie meegenomen dat appellant op 22 februari 2007 en mogelijk eerder zijn werkuren ten opzichte van eerdere berekeningen heeft uitgebreid. Bij besluit van 24 november 2007 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn uitkering over de periode 22 februari 2007 tot en met 30 oktober 2007 niet tot uitbetaling had moeten komen. Appellant moet, gelet op zijn inkomsten uit arbeid, op grond van de anticumulatie bepalingen zoals neergelegd in artikel 44 van de WAO worden beschouwd als ware hij minder dan 15% arbeidsongeschikt.
1.3. De bezwaren van appellant hiertegen zijn bij een tweetal besluiten van 22 april 2008 ongegrond verklaard.
1.4. Eveneens ongegrond verklaard zijn de bezwaren van appellant tegen de besluiten over het terugvorderingbedrag en de brutering daarvan omdat niet in het boekjaar 2007 terugbetaald was.
2. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden. In het bijzonder kan appellant de functie productiemedewerker textiel (Sbc-code 272043) niet vervullen. Door het werken met doek zouden longirritatie en luchtwegklachten kunnen ontstaan.
3.2. Met betrekking het gestelde in artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) houdt appellant staande dat een tweede hoorzitting had behoren plaats te vinden, nu door de bezwaarverzekeringsarts niet alleen uitvoerig gerapporteerd is, maar bovendien wijzigingen en aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn aangebracht.
3.3. Appellant stelt zich tevens op het standpunt dat hij weliswaar bekend was met de toepassing van artikel 44 van de WAO, maar dat dit onverlet laat dat juist door het alsnog hanteren van OSB-criteria sprake is van een dusdanig complex geval dat niet gesteld kan worden dat aan het criterium “redelijkerwijs duidelijk” voldaan is. De uitkering had naar zijn mening niet met terugwerkende kracht herzien mogen worden.
4.1 De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad kan de bezwaararbeidsdeskundige volgen in zijn motivering dat er bij de functie productiemedewerker textiel geen sprake is van atmosferische belasting. Op de uitdraai Resultaat Functiebeoordeling is geen sprake van functiebelasting op dit punt.
4.3. De Raad kan appellant echter volgen in zijn standpunt dat het in de rede had gelegen dat de aanpassingen van de FML door bezwaarverzekeringsarts N. Visser gevolgd had moeten worden door een tweede hoorzitting. De bezwaarverzekeringsarts heeft aanleiding gezien af te wijken van het primaire oordeel en heeft een aantal beperkingen toegevoegd dan wel gewijzigd. Dit leidde tot nieuw arbeidskundig onderzoek naar de geduide functies. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv gehandeld in strijd met artikel 7:9 van de Awb door appellant niet in de gelegenheid te stellen te reageren op deze wijzigingen en de nadere rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige.
4.4. Gelet op het overwogene in 4.3 is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak waarbij dit in stand is gelaten moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:9 van de Awb.
4.5. Ten aanzien van de toepassing van de anticumulatie bepalingen ingevolge artikel 44 van de WAO overweegt de Raad als volgt.
4.6. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant inkomsten uit arbeid heeft gehad. Aan de voorwaarde voor toepassing van artikel 44 van de WAO is mitsdien voldaan.
4.7. Appellant geeft zelf aan op de hoogte te zijn van deze wettelijke bepalingen. Met het uitbreiden van zijn arbeidsuren en het daarmee samenhangende hoger inkomen had hij moeten weten dat dit van invloed kon zijn op de hoogte van zijn uitkering.
4.8. Tussen partijen is de hoogte van de inkomsten van appellant niet in geschil. Evenmin is in geschil dat het Uwv op basis van deze verdiensten een juiste berekening heeft gemaakt van hetgeen waarop appellant met toepassing van artikel 44 van de WAO recht had en dat het Uwv het bedrag dat onverschuldigd aan appellant is betaald juist heeft vastgesteld.
4.9. Appellant is in de gelegenheid gesteld om het netto bedrag nog in het jaar 2007 terug te betalen, maar appellant heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Het Uwv was daarom gerechtigd om het bruto bedrag terug te vorderen. Overigens heeft appellant zelf wel de mogelijkheid om aan de belastingdienst om teruggave te vragen van eventueel teveel ingehouden loonheffing.
4.10. Met betrekking tot de medische grondslag overweegt de Raad dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest.
4.11. De Raad acht voorts de arbeidskundige grondslag afdoende gemotiveerd.
4.12. Gezien het overwogene onder 4.3 en 4.4 ziet de Raad zich voor de vraag geplaatst of er aanleiding is gebruik te maken van zijn in artikel 8:72, derde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of gedeeltelijk in stand te laten.
4.13. De Raad is van oordeel dat appellant in beroep en hoger beroep voldoende gelegenheid is geboden om zijn standpunt ten aanzien van de aangepaste FML in te brengen, waarmee het geconstateerde gebrek in de bezwaarfase is gecompenseerd. De Raad bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
4.14. Het hoger beroep slaagt niet.
4.15. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.