ECLI:NL:CRVB:2010:BN0204

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/2374 WAO + 09/2377 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de gevolgen van gewijzigde arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de herziening van zijn WAO-uitkering aan de orde is. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 23 november 2007, waarin hem werd meegedeeld dat zijn uitkering met terugwerkende kracht werd herzien. De herziening was gebaseerd op een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid, waarbij appellant van de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25% naar de klasse 25 tot 35% werd verhoogd. Appellant stelde dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschreden en dat hij niet in staat was om de functie van productiemedewerker textiel te vervullen vanwege mogelijke longirritatie en luchtwegklachten.

Tijdens de zitting op 21 mei 2010 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D.R. Abdoelhak. De Raad overwoog dat het Uwv had gehandeld in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door appellant niet in de gelegenheid te stellen te reageren op wijzigingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door de bezwaarverzekeringsarts waren aangebracht. De Raad oordeelde dat de bezwaararbeidsdeskundige de motivering van de functie productiemedewerker textiel had gevolgd, maar dat het Uwv appellant niet voldoende had gehoord over de aanpassingen in de FML.

Uiteindelijk besloot de Raad dat de aangevallen uitspraak moest worden vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven. De Raad bevestigde dat appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt in te brengen en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 2 juli 2010.

Uitspraak

09/2374 WAO + 09/2377 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 30 maart 2009, 08/482 en 08/438 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2010. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.R. Abdoelhak.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 23 november 2007 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), als gevolg van een herbeoordeling vanwege zijn leeftijd op grond van de criteria van het Schattingsbesluit zoals deze golden voor 1 oktober 2004 (OSB-criteria), met terugwerkende kracht wordt herzien. Met ingang van 22 februari 2007 wordt de uitkering verhoogd van de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25% naar de klasse 25 tot 35%.
1.2. Bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft de arbeidsdeskundige als nieuwe informatie meegenomen dat appellant op 22 februari 2007 en mogelijk eerder zijn werkuren ten opzichte van eerdere berekeningen heeft uitgebreid. Bij besluit van 24 november 2007 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn uitkering over de periode 22 februari 2007 tot en met 30 oktober 2007 niet tot uitbetaling had moeten komen. Appellant moet, gelet op zijn inkomsten uit arbeid, op grond van de anticumulatie bepalingen zoals neergelegd in artikel 44 van de WAO worden beschouwd als ware hij minder dan 15% arbeidsongeschikt.
1.3. De bezwaren van appellant hiertegen zijn bij een tweetal besluiten van 22 april 2008 ongegrond verklaard.
1.4. Eveneens ongegrond verklaard zijn de bezwaren van appellant tegen de besluiten over het terugvorderingbedrag en de brutering daarvan omdat niet in het boekjaar 2007 terugbetaald was.
2. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden. In het bijzonder kan appellant de functie productiemedewerker textiel (Sbc-code 272043) niet vervullen. Door het werken met doek zouden longirritatie en luchtwegklachten kunnen ontstaan.
3.2. Met betrekking het gestelde in artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) houdt appellant staande dat een tweede hoorzitting had behoren plaats te vinden, nu door de bezwaarverzekeringsarts niet alleen uitvoerig gerapporteerd is, maar bovendien wijzigingen en aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn aangebracht.
3.3. Appellant stelt zich tevens op het standpunt dat hij weliswaar bekend was met de toepassing van artikel 44 van de WAO, maar dat dit onverlet laat dat juist door het alsnog hanteren van OSB-criteria sprake is van een dusdanig complex geval dat niet gesteld kan worden dat aan het criterium “redelijkerwijs duidelijk” voldaan is. De uitkering had naar zijn mening niet met terugwerkende kracht herzien mogen worden.
4.1 De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad kan de bezwaararbeidsdeskundige volgen in zijn motivering dat er bij de functie productiemedewerker textiel geen sprake is van atmosferische belasting. Op de uitdraai Resultaat Functiebeoordeling is geen sprake van functiebelasting op dit punt.
4.3. De Raad kan appellant echter volgen in zijn standpunt dat het in de rede had gelegen dat de aanpassingen van de FML door bezwaarverzekeringsarts N. Visser gevolgd had moeten worden door een tweede hoorzitting. De bezwaarverzekeringsarts heeft aanleiding gezien af te wijken van het primaire oordeel en heeft een aantal beperkingen toegevoegd dan wel gewijzigd. Dit leidde tot nieuw arbeidskundig onderzoek naar de geduide functies. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv gehandeld in strijd met artikel 7:9 van de Awb door appellant niet in de gelegenheid te stellen te reageren op deze wijzigingen en de nadere rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige.
4.4. Gelet op het overwogene in 4.3 is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak waarbij dit in stand is gelaten moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:9 van de Awb.
4.5. Ten aanzien van de toepassing van de anticumulatie bepalingen ingevolge artikel 44 van de WAO overweegt de Raad als volgt.
4.6. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant inkomsten uit arbeid heeft gehad. Aan de voorwaarde voor toepassing van artikel 44 van de WAO is mitsdien voldaan.
4.7. Appellant geeft zelf aan op de hoogte te zijn van deze wettelijke bepalingen. Met het uitbreiden van zijn arbeidsuren en het daarmee samenhangende hoger inkomen had hij moeten weten dat dit van invloed kon zijn op de hoogte van zijn uitkering.
4.8. Tussen partijen is de hoogte van de inkomsten van appellant niet in geschil. Evenmin is in geschil dat het Uwv op basis van deze verdiensten een juiste berekening heeft gemaakt van hetgeen waarop appellant met toepassing van artikel 44 van de WAO recht had en dat het Uwv het bedrag dat onverschuldigd aan appellant is betaald juist heeft vastgesteld.
4.9. Appellant is in de gelegenheid gesteld om het netto bedrag nog in het jaar 2007 terug te betalen, maar appellant heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Het Uwv was daarom gerechtigd om het bruto bedrag terug te vorderen. Overigens heeft appellant zelf wel de mogelijkheid om aan de belastingdienst om teruggave te vragen van eventueel teveel ingehouden loonheffing.
4.10. Met betrekking tot de medische grondslag overweegt de Raad dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest.
4.11. De Raad acht voorts de arbeidskundige grondslag afdoende gemotiveerd.
4.12. Gezien het overwogene onder 4.3 en 4.4 ziet de Raad zich voor de vraag geplaatst of er aanleiding is gebruik te maken van zijn in artikel 8:72, derde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of gedeeltelijk in stand te laten.
4.13. De Raad is van oordeel dat appellant in beroep en hoger beroep voldoende gelegenheid is geboden om zijn standpunt ten aanzien van de aangepaste FML in te brengen, waarmee het geconstateerde gebrek in de bezwaarfase is gecompenseerd. De Raad bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
4.14. Het hoger beroep slaagt niet.
4.15. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.A. van Amerongen.
KR