09/6000 WAO en 09/6002 WAO
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Leeuwarden van 25 september 2009, 08/2163 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 08/2164 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 juli 2010
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat in Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in beide gedingen een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald, dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
1. Appellant, voorheen werkzaam als onderhoudsschilder, heeft zich vanuit een situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving op 12 juni 1992 ziekgemeld in verband met rugklachten. Met ingang van 11 juni 1993 is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Per 1 mei 2006 is de uitkering herzien naar de klasse 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid. Op 3 september 2007 heeft verzekeringsarts A.C. Bosma-Fioole een medisch onderzoek verricht en na consultatie van de behandelend neuroloog H.L. van der Wiel de eerder vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) ongewijzigd van toepassing geacht. Na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft arbeidsdeskundige R.K. Planting op 9 november 2007 een aantal functies geselecteerd, tot het verrichten waarvan appellant in staat is geacht. De mate van arbeidsongeschiktheid is ongewijzigd vastgesteld op 25 tot 35%, hetgeen appellant bij besluit van 21 december 2007 is medegedeeld. Voorts heeft het Uwv bij besluit van 20 december 2007 de afspraken die arbeidsdeskundige Planting met appellant in het kader van de re-integratie heeft gemaakt en die zijn neergelegd in de re-integratievisie van 9 november 2007 bekend gemaakt.
2. Tegen beide besluiten heeft appellant bezwaar gemaakt. Bezwaarverzekeringsarts T. Miedema heeft op 29 augustus 2008 het standpunt van verzekeringsarts Bosma-Fioole onderschreven. Nadat bezwaararbeidsdeskundige J. Langius op 19 september 2008 een van de geselecteerde functies heeft laten vervallen, is het bezwaar tegen de besluiten van 20 en 21 december 2007 bij besluit van 22 september 2008 (verder: bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
3. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische beoordeling door het Uwv onderschreven en is van oordeel dat appellant in staat kan worden geacht de voorgehouden functies te verrichten.
4. In hoger beroep is onder meer naar voren gebracht, dat aangevallen uitspraak 1 onvolledig is, omdat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over het ongegrond verklaren van het bezwaar tegen het besluit van 20 december 2007 inzake de re-integratievisie.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Appellant heeft in het beroepschrift gericht tegen bestreden besluit 1 geageerd tegen zowel het ongegrond verklaren van het bezwaar tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid bij besluit van 21 december 2007, alsook tegen het ongegrond verklaren van het bezwaar tegen het besluit van 20 december 2007 met betrekking tot de re-integratievisie. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank uitsluitend een oordeel gegeven over de overwegingen in bestreden besluit 1 met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid. De gronden die appellant heeft aangevoerd tegen het onderdeel in bestreden besluit 1 met betrekking tot de re-integratievisie heeft de rechtbank onbesproken gelaten. De Raad overweegt dat de rechtbank daarmee in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grond waarvan aangevallen uitspraak 1 voor vernietiging in aanmerking komt. Aangezien het geding naar het oordeel van de Raad nadere behandeling door de rechtbank behoeft, acht de Raad het gewenst de zaak met toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet terug te wijzen naar de rechtbank Leeuwarden.
6. Op 12 december 2007 heeft appellant zich vanuit een situatie dat hij naast een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% uitkering ingevolge de WW ontving, ziekgemeld in verband met een toename van rugklachten. Verzekeringsarts P.J. English-Bijlsma heeft op 3 april 2008 vastgesteld dat sprake is geweest van toegenomen beperkingen voortvloeiend uit dezelfde ziekteoorzaak en een nieuwe FML opgesteld. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige J. Eerhart op 18 april 2008 een aantal functies geselecteerd tot het verrichten waarvan appellant in staat is geacht. Aangezien de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd 25 tot 35% bedroeg, is appellant bij besluit van 29 april 2008 medegedeeld dat de WAO-uitkering per 9 januari 2008 niet wordt herzien. Voorts heeft arbeidsdeskundige Eerhart met appellant afspraken over de re-integratie gemaakt die zijn vastgelegd in de re-integratievisie van 18 april 2008 en bekend gemaakt bij besluit van 29 april 2008.
7. Appellant heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Bezwaarverzekeringsarts Miedema heeft op 29 augustus 2008 en 22 september 2008 het standpunt van verzekeringsarts English-Bijlsma onderschreven. Bezwaararbeidsdeskundige Langius heeft op 22 september 2008 twee van de geselecteerde functies laten vervallen, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd in 35 tot 45%.
Bij besluit van 23 september 2008 (verder: bestreden besluit 2) is het bezwaar tegen het besluit van 29 april 2008 inzake de weigering de WAO-uitkering te herzien gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 januari 2008 vastgesteld op 35 tot 45%. Het bezwaar tegen het besluit inzake de re-integratievisie is ongegrond verklaard.
8. Appellant heeft tegen beide onderdelen van bestreden besluit 2 beroep ingesteld. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 29 april 2008 inzake de weigering tot herziening van de WAO-uitkering, en evenmin is gebleken dat nadien beroep is ingesteld. Ten aanzien van de re-integratievisie heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv onderschreven.
9. In hoger beroep is onder meer naar voren gebracht, dat aangevallen uitspraak 2 onvolledig is, omdat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de gronden van beroep gericht tegen de in bestreden besluit 2 vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
10.1. De Raad overweegt als volgt.
10.2. Appellant heeft in de beroepsprocedure inzake bestreden besluit 2 geageerd tegen zowel de bij bestreden besluit 2 vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid per 9 januari 2008, alsook tegen het ongegrond verklaren van het bezwaar tegen het besluit van 29 april 2008 met betrekking tot de re-integratievisie. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank uitsluitend een oordeel gegeven over de overwegingen in bestreden besluit 2 met betrekking tot de re-integratievisie. De gronden die door appellant zijn ingediend tegen het onderdeel in bestreden besluit 2 met betrekking tot de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid heeft de rechtbank onbesproken gelaten. Daarmee heeft de rechtbank wederom in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 8:69, eerste lid, van de Awb en dient ook aangevallen uitspraak 2 vernietigd te worden. Aangezien ook deze zaak naar het oordeel van de Raad nadere behandeling door de rechtbank behoeft, verwijst de Raad deze zaak eveneens met toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet terug naar de rechtbank Leeuwarden.
10.3. Uit het onder punt 5.2 tot en met 10.2 overwogene vloeit voort dat de aangevallen uitspraken voor vernietiging in aanmerking komen en beide zaken terugverwezen worden naar de rechtbank.
11. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv in beide gedingen te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op tweemaal € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 644,--.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraken;
Wijst de zaken ter verdere behandeling terug naar de rechtbank Leeuwarden;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-- te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 220,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010.