ECLI:NL:CRVB:2010:BN3027

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3928 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • T.J. van der Torn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering en beoordeling medische geschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die zijn aanvraag voor een WIA-uitkering had afgewezen. Appellant, die sinds 14 juni 2006 niet meer kan werken als productiemedewerker en schoonmaker, had in 2008 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Deze aanvraag werd afgewezen omdat hij per 11 juni 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de medische beperkingen van appellant correct hadden vastgesteld en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. Hij stelde dat de functies die hem waren voorgehouden niet passend waren vanwege zijn gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische beperkingen van appellant correct waren vastgesteld. De Raad wees erop dat de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal als een algemeen gebruikelijke bekwaamheid wordt beschouwd, die binnen zes maanden kan worden verworven.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 30 juli 2010.

Uitspraak

09/3928 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 3 juni 2009, 08/5502 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.M. van der Zouwen, advocaat te Oosterhout, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2010. Namens appellant is verschenen mr. Van der Zouwen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J.M. van Eijk.
II. OVERWEGINGEN
1. Op 14 juni 2006 is appellant uitgevallen voor zijn werkzaamheden als productiemedewerker en schoonmaker. Bij besluit van 29 april 2008 is de aanvraag van appellant om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, omdat appellant per 11 juni 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant met zijn medische beperkingen geschikt is voor werkzaamheden in passende functies. Het namens appellant tegen dat besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 9 oktober 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat op grond van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellant niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat appellants medische beperkingen niet zijn onderkend. Met name blijkt uit de rapportages van de verzekeringsartsen dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten, waaronder niet alleen de knie- en schouderklachten, maar ook de nog gestelde hart-, oog- en duizeligheidklachten. Appellant heeft naar het oordeel van de rechtbank in beroep geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij meer of forsere beperkingen heeft dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De rechtbank twijfelt niet aan de juistheid en zorgvuldigheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen.
2.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige uitgebreid is ingegaan op de bezwaren tegen de geselecteerde functies en dat de signaleringen in de functies in voldoende mate zijn toegelicht.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De passendheid van de functies is, naar appellant heeft gesteld, onvoldoende gemotiveerd. Met name op de aspecten duwen, trekken, knielen en hurken is appellant meer beperkt dan wordt aangenomen. De functie medewerker operations A vereist accuratesse. Gezien de ongeschooldheid en de geringe bekwaamheid alsmede zijn psychische beperkingen is appellant daartoe niet in staat. De functie schoonmaker gebouwen vereist beheersing van de Nederlandse taal in verband met werkinstructies. Appellant begrijpt en verstaat echter nauwelijks Nederlands.
3.2. Het Uwv heeft in het verweerschrift het bij het bestreden besluit ingenomen standpunt gehandhaafd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met betrekking tot de medische grondslag kan de Raad zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en het daarop gebaseerde oordeel en maakt die tot de zijne.
4.2. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht, overweegt de Raad nog het volgende. Appellant heeft zijn standpunt, dat zijn beperkingen zijn onderschat, niet met nieuwe (medische) informatie onderbouwd. De genoemde hernieuwde afspraken met de orthopedisch chirurg en de behandeling bij het pijnteam hebben plaatsgevonden na de datum in geding.
4.3. Aldus uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten en de toelichting van de (bezwaar)arbeidsdeskundige, als voor appellant in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt, dat een aantal functies niet passend is vanwege zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal. De mondelinge beheersing van de Nederlandse taal wordt met de wijziging van artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten met ingang van 1 oktober 2004 aangemerkt als een bekwaamheid die algemeen gebruikelijk is en binnen 6 maanden kan worden verworven. In artikel 1 van de Regeling nadere invulling algemeen gebruikelijke bekwaamheden van 15 september 2004, (Stcrt. 2004, 182), is vastgelegd dat onder mondelinge beheersing van de Nederlandse taal wordt verstaan het spreken daarvan voor zover dit nodig is bij functies waarvoor geen opleiding dan wel een opleidingsniveau tot afgerond basisonderwijs is vereist. De aan appellant voorgehouden functies kennen allemaal het opleidingsniveau 1.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) T.J. van der Torn.
RK