ECLI:NL:CRVB:2010:BN3776

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-7124 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Hoogenboom
  • J. Riphagen
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem. De zaak betreft de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die eerder was vastgesteld op 80 tot 100% en later was herzien naar 25 tot 35%. Betrokkene, die lijdt aan psychische klachten en overgevoeligheid voor geluid, heeft bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard, omdat de geduide functies niet zonder meer aan de schatting ten grondslag konden worden gelegd, gezien de beperkingen van betrokkene met betrekking tot het verkeren in menigtes en de geluidsbelasting. De Raad heeft de deskundige G.A. van Zanten geraadpleegd, die concludeerde dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor betrokkene, gezien zijn medische situatie. De Raad oordeelt dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Appellant wordt opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen en wordt veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.

Uitspraak

07/7124 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 november 2007, 07/0087 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellant.
Datum uitspraak: 28 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft [S.] een verweerschrift met bijlagen ingediend.
Appellant heeft daarop gereageerd door middel van inzending van een rapport van 26 mei 2008 van S. Gommers, bezwaarverzekeringsarts.
Namens betrokkene zijn bij brief van 23 maart 2009 nadere stukken in het geding gebracht.
S. Gommers heeft daarop commentaar gegeven in diens rapport van 8 april 2009.
De Raad heeft G.A. van Zanten, klinisch fysicus/audioloog, gevraagd om van verslag en advies te dienen. Deze deskundige heeft op 7 maart 2010 rapport uitgebracht.
Appellant heeft daarop gereageerd via een rapport van 2 juni 2010 van S. Gommers.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2010. Namens appellant heeft mr. W.J. Belder het woord gevoerd. Betrokkene was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Betrokkene, voorheen werkzaam als promovendus bij het NWO, is uitgevallen in verband met psychische klachten. Hem is na afloop van de wettelijke wachttijd een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nadien is deze uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. In 2006 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. De verzekeringsarts van appellant heeft betrokkene gezien en vermeldt in haar rapport dat nog steeds sprake is van psychische klachten (een angststoornis en af en toe een paniekaanval waarbij de sociale fobie overheerst). Tevens is sprake van overgevoeligheid voor geluidsprikkels. In de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn onder meer beperkingen opgenomen met betrekking tot veelvuldige deadlines, storingen, omgaan met conflicten en samenwerken. Tevens is onder 1,onderdeel 8 opgenomen “kan niet goed in grote menigten verkeren”, alsmede onder 3, onderdeel 7 “geluidsbelasting beperkt namelijk niet toegestaan”. De arbeidsdeskundige van appellant heeft aan de schatting de functies van wikkelaar, samensteller metaalwaren en productiemedewerker textiel ten grondslag gelegd. Vervolgens is betrokkene bij besluit van 30 juni 2006 medegedeeld, dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid ongewijzigd op 25 tot 35% is vastgesteld. Namens betrokkene is bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarbij is met name gesteld dat de aard van de geduide functies alsmede het werken in fabriekshallen meebrengt dat betrokkene veel te maken krijgt met harde, industriële, geluiden waarvoor hij overgevoelig is. De bezwaarverzekeringsarts Gommers heeft in een rapport van 5 oktober 2006 vermeld dat het niet zozeer gaat om het soort geluid, maar dat een beperking tot (harde) industriële geluiden voldoende is, terwijl het dragen van geluidsbescherming mogelijk is. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 21 november 2006 de eventuele overschrijdingen van de belastbaarheid in de geselecteerde functies toegelicht en daarbij onder meer vermeld, dat steeds gewerkt wordt in een afgebakende taak waarbij men vrij solistisch bezig is. Tevens heeft hij opgemerkt dat het bij alle functies niet te vermijden is dat (harde) industriële geluiden voorkomen, maar dat het dragen van gehoorbeschermers mogelijk is. Bij besluit van
23 november 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
2. Namens betrokkene is beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij zijn met name de reeds in bezwaar aangevoerde grieven herhaald.
3. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepalingen gegeven omtrent het vergoeden van proceskosten en het griffierecht. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de belastbaarheid van betrokkene in de FML op zich juist is vastgesteld. Echter de geduide functies kunnen niet zonder meer aan de schatting ten grondslag worden gelegd. Betrokkene is beperkt geacht ten aanzien van het verkeren in menigtes. Weliswaar stelt appellant dat sprake is van een afgebakende taak en van solistisch werken maar dat sluit, zonder nadere motivering, niet uit dat betrokkene toch in menigtes zou moeten werken. Ten overvloede heeft de rechtbank er nog op gewezen, dat betrokkene last heeft van hyperacusis (overgevoeligheid voor harde geluiden) en tinnitus (een storende piep in het oor en/of oorsuizen) en dat hij heeft gesteld dat dit laatste door het dragen van gehoorbescherming wordt verergerd. Appellant had hieromtrent nadere informatie dienen in te winnen.
4. Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat het bij een menigte logischerwijs moet gaan om een grote hoeveelheid - zeg plus minus 100 - mensen die dicht op elkaar staan of zitten. Daarvan is in de geselecteerde functies geen sprake. Betrokkene heeft wel gesteld dat het dragen van gehoorbescherming problematisch is, maar hij heeft daartoe geen medische onderbouwing gegeven. Betrokkene heeft in verweer er nogmaals op gewezen, dat oordoppen of een andere vorm van bescherming het horen van de hinderlijke pieptoon in zijn oren versterkt.
5.1. De Raad oordeelt als volgt.
5.2. De Raad kan hetgeen door appellant omtrent het werken in menigtes is gesteld in die zin onderschrijven dat uit de voorhanden functiebeschrijvingen van de geduide functies niet blijkt dat daarin de belastbaarheid van betrokkene op het punt van het verkeren in menigtes wordt overschreden.
5.3. De deskundige Van Zanten heeft in zijn rapport geconcludeerd dat hij kan instemmen met de opgestelde FML, maar dat betrokkene de geduide functies bezien vanuit zijn vakgebied niet kan verrichten. Voor alle functies geldt dat er sprake is van industrieel achtergrondgeluid, waarbij het dragen van onder andere oordoppen of oorkappen voor betrokkene niet is aan te raden omdat daardoor bij mensen met tinnitus en hyperacusis de last van deze verschijnselen zal of kan toenemen. Verder heeft de deskundige gewezen op de samenhang tussen de psychische klachten van betrokkene en de genoemde oorproblemen en heeft hij opgemerkt niet te begrijpen waarom geen kantoorfuncties voor betrokkene zijn geselecteerd. Volgens vaste rechtspraak heeft de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke door de rechter ingeschakelde deskundige te volgen tenzij er op grond van bijzondere omstandigheden aanleiding is om daarvan af te wijken. Een dergelijke uitzonderingssituatie doet zich in dit geval niet voor. Het commentaar van S. Gommers van 2 juni 2010 vormt geen bijzondere reden als hiervoor bedoeld. Deze arts merkt, naar aanleiding van een opmerking dienaangaande in het rapport van de deskundige, op dat betrokkene niet gemotiveerd is ten aanzien van het gebruiken van de door de deskundige gesuggereerde speciale op zijn oorproblemen afgestemde voorziening.
Weliswaar wijst de deskundige er in zijn rapport op dat in theorie een vorm van geluidsbescherming mogelijk is in combinatie met voorziening waarbij de tinnitus maskerende muziek wordt aangeboden, maar het betreft hier, zoals de deskundige vermeldt, een technisch complexe voorziening. De bedoelde opmerking van de deskundige doet dan ook niet af aan zijn stellige oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor betrokkene. De Raad oordeelt derhalve dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk is.
5.4. Hetgeen is overwogen in 5.2 en 5.3 betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking en appellant zal worden opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
6. De Raad acht termen aanwezig om appellant met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep te begroten op € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Draagt appellant op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van de Raad;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, ten bedrage van € 644,-;
Bepaalt dat van appellant een recht wordt geheven van € 428,-.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Riphagen en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2010.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M. Mostert.
EV