ECLI:NL:CRVB:2010:BN4440

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1442 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2010, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv werd ongegrond verklaard. Appellant had eerder een WAO-uitkering ontvangen, die door het Uwv was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Na bezwaar werd deze uitkering verhoogd naar 45 tot 55%. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv niet onjuist was, maar dat de arbeidskundige grondslag onvoldoende was onderbouwd. Het Uwv had daarop een nieuw besluit genomen, waarin de uitkering werd vastgesteld op 55 tot 65%.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit nieuwe besluit ongegrond, waarbij zij zich beperkte tot de arbeidskundige component, aangezien de medische component in rechte vaststond. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies waarop de schatting was gebaseerd, geschikt waren voor appellant.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad stelde vast dat de medische component niet in geschil was en dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd. Appellant had geen nieuwe argumenten aangedragen die aanleiding gaven om tot een ander oordeel te komen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/1442 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2010, 08/994 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2010. Appellant is verschenen bij gemachtigde, mr. E. Stap, advocaat te Amsterdam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. F.A. Steeman.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 20 oktober 2003 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 30 september 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 16 december 2004 gegrond verklaard. Bij dat besluit is de WAO-uitkering van appellant met ingang van 30 september 2002 alsnog vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. Bij uitspraak van 7 maart 2006, 04/6691, heeft de rechtbank Amsterdam het beroep van appellant tegen het besluit van 16 december 2004 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is de medische grondslag van het besluit van 16 december 2004 voor onjuist te houden. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat de beschikbare stukken de geschiktheid van appellant voor de geduide functies niet voldoende inzichtelijk maken. De rechtbank heeft daarom het besluit van 16 december 2004 vernietigd vanwege strijd met het motiveringsbeginsel. Appellant is van deze uitspraak niet in hoger beroep gekomen. Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld, doch het hoger beroep weer ingetrokken.
1.3. Ter uitvoering van de uitspraak van 7 maart 2006 heeft het Uwv bij besluit van 26 februari 2008 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 oktober 2003 wederom gegrond verklaard en de WAO-uitkering van appellant met ingang van 30 september 2002 alsnog vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft allereerst vastgesteld dat in de in overweging 1.2 vermelde uitspraak van 7 maart 2006 de aangevoerde gronden tegen de medische component van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen. De rechtbank heeft overwogen dat nu appellant tegen die uitspraak geen hoger beroep heeft ingesteld, het oordeel van de rechtbank over de medische component in rechte vaststaat en de rechtbank haar beoordeling dient te beperken tot de arbeidskundige component. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de functies waarop de schatting is gebaseerd voor appellant geschikt zijn en dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden in deze functies te verrichten. Met verwijzing naar artikel 18, vijfde lid, van de WAO heeft de rechtbank geoordeeld dat aan het opleidings- of oorspronkelijke arbeidsniveau geen aanspraken kunnen worden ontleend.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Gelet op de inhoud van het hoger beroep en het verhandelde ter zitting stelt de Raad vast dat niet in geschil is het oordeel van de rechtbank dat de medische component van de onderhavige schatting in rechte vaststaat. Voor de beoordeling van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit moet de Raad dan ook uitgaan van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 8 november 2007.
3.2. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde belastbaarheid is de Raad, gezien de arbeidskundige rapporten waarop het bestreden besluit is gebaseerd, met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de onderhavige schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank ter onderbouwing van dat oordeel heeft gegeven. Wat appellant ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit en heeft de Raad geen aanleiding gegeven om tot een ander oordeel te komen.
3.3. Uit hetgeen onder 3.1 en 3.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2010.
(get.) M. Greebe.
(get.) D.E.P.M. Bary.
RK