[appellant] en [appellante], beiden wonende te [woonplaats] (hierna ook: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 juli 2008, 07/6242 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 17 augustus 2010
Namens appellanten heeft mr. M. Leijstra, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2010. Namens appellanten is verschenen mr. A.B.B. Beelaard, advocaat te ’s-Gravenhage. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door D.L. Swart, werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvingen geruime tijd bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2. Bij brief van 12 april 2007 heeft het College appellanten verzocht om vóór 27 april 2007 de in de bijlage bij die brief gevraagde gegevens over te leggen. Het ging hierbij onder meer om alle beschikkingen van de Belastingdienst over de jaren 2005, 2006 en 2007. Tevens is appellanten aangeraden contact op te nemen met de sociaal raadslieden om hen bij te staan bij het indienen van een verzoek aan de Belastingdienst om de belastingaangiften over de afgelopen jaren te herzien.
1.3. Bij besluit van 27 april 2007 heeft het College met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand van appellanten met ingang van 1 april 2007 opgeschort, waarbij zij in de gelegenheid zijn gesteld de nog ontbrekende gegevens, waaronder de beschikkingen voorlopige teruggave van appellante over de jaren 2006 en 2007, vóór 11 mei 2007 in te leveren. Appellanten is tevens meegedeeld dat de bijstand zal worden beëindigd indien de gevraagde stukken niet binnen de daarvoor gestelde termijn worden ingeleverd.
1.4. Bij brief van 10 mei 2007 zijn appellanten - onder verwijzing naar hetgeen hieromtrent in de brief van 12 april 2007 is opgemerkt - er nogmaals op gewezen dat zij contact op dienen te nemen met de sociaal Raadslieden voor het doen van correcte aangiften. In verband hiermede is aan appellanten een termijn verleend voor het inleveren van een kopie van de herziene aangiften tot 24 mei 2007 en voor het inleveren van de herziene beschikkingen tot 20 juli 2007.
1.5. Bij besluit van 11 mei 2007 heeft het College de bijstand van appellanten met ingang van 1 april 2007 ingetrokken op de grond dat appellanten niet alle gevraagde gegevens hebben ingeleverd.
1.6. Bij besluit van 9 juli 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 juli 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij hebben hiertoe aangevoerd dat zij de (belasting)gegevens waarover zij de beschikking hadden hebben ingeleverd en voorts dat hen voor het overleggen van de nog ontbrekende gegevens in de brief van 10 mei 2007 een nadere termijn is verleend, die op het moment van het nemen van het besluit van 11 mei 2007 nog niet was verstreken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellanten hebben tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand ingaande 1 april 2007 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.2. Bij de beantwoording van de vraag of het College op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3. Naar het oordeel van de Raad zijn de gevraagde belastinggegevens van belang voor de verlening van bijstand. Appellanten hebben niet gesteld dat zij niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs over deze gegevens hebben kunnen beschikken. De Raad stelt vervolgens op grond van de gedingstukken en hetgeen de gemachtigde van het College ter zitting hieromtrent naar voren heeft gebracht vast dat appellanten de bij de brief van 27 april 2007 gevraagde gegevens, te weten in ieder geval de beschikkingen voorlopige teruggave voor de jaren 2006 en 2007 van appellante, niet vóór 11 mei 2007 hebben ingeleverd.
4.4. De Raad is voorts van oordeel dat dit appellanten kan worden verweten. De Raad kan zich voorstellen dat de onder 1.4 genoemde brief van 10 mei 2007 en de daarin genoemde hersteltermijnen tot verwarring bij appellanten heeft geleid. Desalniettemin is de Raad van oordeel dat uit de inhoud van deze brief niet zonder meer opgemaakt kan worden dat het doen van correcte aangiften appellanten zou ontslaan van de verplichting om de bij het opschortingbesluit van 27 april 2007 verzochte gegevens binnen de in die brief genoemde hersteltermijn te overleggen. De Raad merkt hierbij op dat zelfs indien appellanten in de veronderstelling verkeerden dat zij tot 24 mei 2007 uitstel hadden gekregen voor het indienen van de bij brief van 27 april 2007 gevraagde gegevens, zij deze gegevens evenmin voor die datum hebben ingeleverd. De Raad merkt tevens op dat appellanten tijdens de hoorzitting op 27 juni 2007 hebben verklaard dat het bewijs dat voor appellante de algemene heffingskorting voor 2007 is aangevraagd bij hen thuis ligt. Daarbij is de afspraak gemaakt dat appellanten de belastingpapieren later die dag alsnog persoonlijk langs zullen brengen, welke afspraak appellanten evenwel niet zijn nagekomen.
4.5. Gezien hetgeen onder 4.4 is overwogen is gegeven dat appellanten het verzuim om de gevraagde belastinggegevens in te leveren verwijtbaar niet binnen de hersteltermijn hebben hersteld en dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. De Raad ziet geen grond om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van het recht op bijstand met ingang van 1 april 2007 gebruik heeft kunnen maken.
4.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2010.