ECLI:NL:CRVB:2010:BN5067

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/5808 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een WGA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), die was gebaseerd op een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 27 juni 2007. De bezwaarverzekeringsarts A.J. Hoffman concludeerde dat de FML een juiste weergave was van de mogelijkheden van appellant, rekening houdend met beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij het rapport van de bezwaarverzekeringsarts als doorslaggevend beschouwde.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hij ernstige beperkingen ondervond in zijn dagelijks functioneren, mede door een problematische thuissituatie en psychische klachten. Hij betoogde dat de FML niet voldoende rekening hield met zijn psychische toestand en dat er verdergaande beperkingen opgenomen hadden moeten worden. Het Uwv weerlegde deze stellingen en stelde dat appellant zijn claims niet met nieuwe medische gegevens had onderbouwd.

De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de argumenten van appellant niet voldoende onderbouwd waren. De Raad erkende de moeilijke omstandigheden van appellant, maar oordeelde dat de betrokken artsen adequaat rekening hadden gehouden met zijn situatie. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/5808 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 1 september 2009, 08/840 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft L.N. Foppen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend alsmede een rapport van de 14 december 2009 van de bezwaarverzekeringsarts A.J. Hoffman.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2010. Appellant is, met schriftelijke kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
II. OVERWEGINGEN
1. Op 11 oktober 2005 heeft appellant zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld. Bij besluit op bezwaar van 7 februari 2008 (het bestreden besluit) heeft het Uwv zijn vaststelling gehandhaafd dat appellant met ingang van 9 oktober 2007 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen recht heeft op een WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard, daarbij voor haar oordeel doorslaggevende betekenis toekennend aan het rapport van 20 december 2007 van de bezwaarverzekeringsarts A.J. Hoffman. Deze is op basis van eigen onderzoek tot de conclusie gekomen dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 27 juni 2007, die is opgesteld door de verzekeringsarts G.Q. Zamanide, een juiste weergave behelst van de mogelijkheden van appellant. Daarin is rekening gehouden met een aantal beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren en is een medische urenbeperking vastgelegd van ongeveer vier uur per dag en ongeveer twintig uur per week met een maximum van 22 uur.
3.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij erg onrustig is en in het dagelijks leven nauwelijks kan functioneren. De problematische thuissituatie van appellant heeft een negatieve invloed op zijn gezondheidsklachten, hij is depressief en nog niet duidelijk is of hij last heeft van psychoses. Appellant meent dat er verdergaande beperkingen hadden dienen te worden opgenomen in de FML op de punten handelingstempo, conflicthantering, samenwerking, staan en lopen. Verder is appellant van mening dat met de medische urenbeperking in de FML niet in voldoende mate aan zijn psychische klachten wordt tegemoet gekomen.
3.2. In reactie hierop heeft het Uwv bij verweerschrift aangevoerd dat appellant zijn stelling dat hij ernstiger beperkt is dan waarvan het bestreden besluit uitgaat niet met (nieuwe) medische gegevens heeft onderbouwd. De bezwaarverzekeringsarts Hoffman heeft in zijn rapport het opmerkelijk genoemd dat twee jaar later nog geen duidelijkheid bestaat over de vraag of bij appellant sprake is van psychoses, niettegenstaande de omstandigheid dat appellant, in ieder geval destijds, onder behandeling was van een psychiater. Op basis van de beschikbare medische gegevens is er naar zijn oordeel geen reden een ander standpunt met betrekking tot de belastbaarheid van appellant in te nemen.
4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is niet onderbouwd met (nieuwe) gegevens van medische aard en leidt de Raad, mede gelet op de in 3.2. weergegeven reactie van de bezwaarverzekeringsarts, niet tot een ander oordeel. Daarbij merkt de Raad op dat het hem niet ontgaan is dat bij appellant sprake is geweest van een aantal tragische gebeurtenissen van ingrijpende aard in zijn naaste omgeving en dat zijn gezinssituatie verre van gemakkelijk is. Met die omstandigheden waren de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen bekend en daarmee hebben zij derhalve bij hun beoordeling van appellants arbeidsmogelijkheden rekening kunnen houden. De Raad heeft geen aanwijzingen dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies in medisch opzicht niet voor appellant geschikt zijn.
5. Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.L. de Gier.
EV