ECLI:NL:CRVB:2010:BN5997

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/6938 WUV + 10/139 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
  • P.N. Rijnsewijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen besluiten van de Raadskamer Wuv van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij hij werd gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht. De echtgenote van appellant heeft op 12 januari 2010 meegedeeld dat het griffierecht niet kan worden voldaan vanwege buitengewone uitgaven. De Raad heeft haar vervolgens geïnformeerd dat op grond van artikel 44, derde lid, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, de indiener van een beroepschrift griffierecht is verschuldigd van € 35,-. Dit bedrag kan niet worden verminderd of vrijgesteld. De Raad heeft ook geadviseerd om bij het College van burgemeester en wethouders een verzoek om bijzondere bijstand in te dienen.

Appellant heeft op 26 maart 2010 laten weten dat het griffierecht niet kan worden betaald. De Raad heeft appellant op 22 april 2010 en 25 mei 2010 herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en de gevolgen van niet-betaling, waaronder de mogelijkheid van niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn betaald.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant niet in verzuim is geweest en heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van P.N. Rijnsewijn als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 augustus 2010. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen.

Uitspraak

09/6938 WUV
10/139 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 17 van de Beroepswet in de gedingen tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer Wuv van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 26 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerster van 27 november 2009, kenmerken BZ 48694 JZ/R70/2009 en BZ 48730 JZ/R85/2009.
II. OVERWEGINGEN
In artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven.
Bij schrijven van 12 januari 2010 deelt de echtgenote van appellant mee dat het griffierecht niet kan worden voldaan vanwege buitengewone uitgaven. Bij brief van 23 maart 2020 deelt de Raad aan voormelde echtgenote mee dat op grond van het bepaalde in artikel 44, derde lid, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers
1940-1945, de indiener van een beroepschrift griffierecht is verschuldigd van € 35,-. Van deze betaling kan geen vermindering of vrijstelling worden verleend. Tevens heeft de Raad haar erop gewezen dat ze bij het College van burgemeester en wethouders van haar woonplaats een verzoek om bijzondere bijstand kan indienen en hiervan de Raad in kennis dient te stellen.
De echtgenote deelt bij brief van 26 maart 2010 mee dat ze het verschuldigde griffierecht niet kan betalen.
Bij brief van 22 april 2010 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 35,- per beroepszaak is verschuldigd, en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken dient te zijn voldaan, bij voorkeur door middel van de aangehechte accept-girokaart.
Bij aangetekende brief van 25 mei 2010 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Raad stelt vast dat het griffierecht niet binnen de termijn is betaald.
Nu op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest, acht de Raad het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van P.N. Rijnsewijn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2010.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) P.N. Rijnsewijn.
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van dit afschrift schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT.
De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
HD