ECLI:NL:CRVB:2010:BN6695

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3836 WAO+ 09/3837 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en voortzetting WAO-uitkering naar arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de herziening van zijn WAO-uitkering aan de orde is. Appellant, die sinds 1986 arbeidsongeschikt is door longklachten, ontving aanvankelijk een uitkering van 80 tot 100%. In 2006 werd deze herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. Appellant is het niet eens met deze herziening en stelt dat zijn medische situatie onvoldoende is meegewogen, vooral zijn psychische klachten. Hij heeft in hoger beroep zijn standpunten herhaald en verwezen naar een rapport van dr. Timmerman, dat volgens hem niet adequaat is weerlegd door de bezwaarverzekeringsarts.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen nieuwe medische informatie is die de eerdere beoordelingen kan ondermijnen. De Raad oordeelt dat de medische grondslag van de bestreden besluiten voldoende is onderbouwd en dat de bezwaarverzekeringsarts, Van Wageningen, de situatie van appellant adequaat heeft beoordeeld. De Raad bevestigt dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellant, en dat er geen reden is om een onafhankelijke deskundige aan te stellen.

Uiteindelijk komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, wat betekent dat de kosten voor de procedure voor appellant blijven.

Uitspraak

09/3836 en 09/3837 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 juni 2009, 08/183 en 08/1786 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 3 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.F. van den Berg, advocaat te Deventer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben partijen met toepassing van het bepaalde in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toestemming gegeven om het onderzoek ter zitting achterwege te laten en is het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als voltijdse productiemedewerker in een bakkerij. Voor deze werkzaamheden is hij op 13 oktober 1986 uitgevallen wegens longklachten.
1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan appellant met ingang van 12 oktober 1987 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is sindsdien gehandhaafd.
1.3. Bij besluit van 5 december 2006 is - onder toepassing van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (aSb) - de WAO-uitkering van appellant met ingang van 6 februari 2007 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%.
1.4. Bij besluit van 31 oktober 2007 is - onder toepassing van het oude Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (oSb) - de WAO-uitkering van appellant met ingang van 22 februari 2007 ongewijzigd voortgezet naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%.
2.1. In de procedure met toepassing van het aSb is in de bezwaarfase onderzoek verricht door bezwaarverzekeringsarts
J.M. Fokke. Deze verzekeringsarts, die bij de hoorzitting aanwezig is geweest en kennis heeft genomen van de in het dossier aanwezige medische informatie, waaronder het huisartsenjournaal van 14 augustus 2007, heeft in zijn rapport van
10 september 2007 geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant, zoals door de verzekeringsarts weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 september 2006, niet is overschat. Uit het rapport van bezwaararbeidsdeskundige J.C.W. van der Velden van 3 december 2007 komt naar voren dat volgens deze arbeidsdeskundige alle geduide functies ongewijzigd passend kunnen worden geacht. Tevens blijkt uit voornoemd rapport dat, na het laten vervallen van de maximering van de maatman, het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 30,44%. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft ongewijzigd 25 tot 35%. Bij besluit van 13 december 2007 (hierna: bestreden besluit 1) is het door appellant tegen het besluit van 5 december 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.2. In de procedure met toepassing van het oSb is in de bezwaarfase onderzoek verricht door bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter. Deze arts is bij de hoorzitting aanwezig geweest en heeft naast het huisartsenjournaal van
14 augustus 2007 tevens de brief van 25 juni 2008 van psychiater F. Kaya bij zijn beoordeling betrokken. In zijn rapport van
28 augustus 2008 heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat de gezondheidssituatie van appellant in de periode van 6 februari 2007 tot 22 februari 2007 niet is veranderd. De FML van 5 september 2006 acht de bezwaarverzekeringsarts dan ook ongewijzigd van toepassing op en na 22 februari 2007. Bij besluit van 1 september 2008 (hierna: bestreden besluit 2) is het door appellant tegen het besluit van 31 oktober 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het besluit op een voldoende medische grondslag berust. Naar het oordeel van de rechtbank heeft bezwaarverzekeringsarts S.G. van Wageningen in haar rapport van 18 december 2008, in reactie op het door appellant in beroep overgelegde expertiserapport van 22 oktober 2008 van psychiater dr. L. Timmerman, het standpunt van
dr. Timmerman afdoende weerlegd. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank, mede gelet op de arbeidskundige rapporten van 14 oktober 2006 en 3 december 2007, geen aanknopingspunten gezien om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant ongeschikt te achten.
3.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 eveneens ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, overwogen dat gesteld noch gebleken is dat de gezondheidstoestand van appellant sinds 6 februari 2007 is gewijzigd. Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid voor een gesprek met de verzekeringsarts over zijn gezondheidssituatie per 22 februari 2007. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv dan ook kunnen uitgaan van de belastbaarheid, zoals weergegeven in de FML van
5 september 2006. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank, mede gelet op het arbeidskundige rapport van 20 september 2007, geen aanknopingspunten gezien om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant ongeschikt te achten.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn eerder ingenomen standpunten herhaald dat hij vanwege zijn fysieke maar vooral vanwege zijn psychische klachten niet in staat is om gedurende hele dagen passende arbeid, en in het bijzonder de geduide functies, te verrichten. Naar mening van appellant is onvoldoende rekening gehouden met het door hem in beroep ingebrachte rapport van dr. Timmerman en heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts het daarin vervatte standpunt voldoende heeft weerlegd.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1. De Raad heeft in hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht geen aanknopingspunten gevonden om over de medische grondslag van bestreden besluit 1 een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag berust op een zorgvuldig onderzoek. Tevens ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant heeft overschat. Met de rechtbank en op grond van dezelfde overwegingen is de Raad van oordeel dat bezwaarverzekeringsarts Van Wageningen in haar rapport van 18 december 2008 afdoende heeft gemotiveerd waarom het rapport van dr. Timmerman geen aanleiding geeft om appellant meer dan wel ernstiger beperkt te achten. In de brief van 24 maart 2009 van dr. Timmerman ziet de Raad geen aanknopingspunten om te twijfelen aan hetgeen de bezwaarverzekeringsarts heeft gesteld in haar rapportage van 18 december 2008, nu daarin door Timmerman slechts zijn conclusie wordt herhaald dat er naar zijn mening bij appellant sprake is van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Tot slot overweegt de Raad dat appellant in hoger beroep geen nadere medische informatie heeft overgelegd die een ander licht werpt op zijn medische situatie op de datum in geding. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanknopingspunten ziet voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
5.2. Tevens is de Raad met de rechtbank van oordeel dat bestreden besluit 1 op een voldoende arbeidskundige grondslag berust. De Raad heeft, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, geen grond om te oordelen dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van samensteller metaalwaren (sbc-code 264140), machinaal metaalbewerker (sbc-code 264122) en productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) voor appellant in medisch opzicht niet geschikt te achten zijn.
5.3. Met betrekking tot bestreden besluit 2 overweegt de Raad dat dit besluit berust op dezelfde - hiervoor geaccordeerde - medische grondslag als bestreden besluit 1. Ook in hoger beroep is namens appellant niet gesteld - noch is rechtens gebleken - dat zijn gezondheidssituatie na 6 februari 2007 is gewijzigd. Gelet hierop onderschrijft de Raad eveneens de medische onderbouwing van bestreden besluit 2. Tevens berust bestreden besluit 2 naar het oordeel van de Raad op een voldoende arbeidskundige grondslag. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, heeft de Raad geen grond om te oordelen dat de per 22 februari 2007 aan de schatting ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker metaal en elektro-industrie (sbc-code 111171), wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050) en productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) voor appellant in medisch opzicht niet geschikt te achten zijn.
6. Uit de overwegingen 5.1 tot en met 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2010.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) D.E.P.M. Bary.
IvR