ECLI:NL:CRVB:2010:BN8036

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3860 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Hoogenboom
  • J. Riphagen
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar arbeidsongeschiktheid. Appellante, die als apothekersassistente werkte, was sinds 13 september 2006 arbeidsongeschikt door longklachten en andere lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat zij recht had op een WGA-uitkering, maar appellante stelde dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering.

De Raad oordeelde dat de (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv niet het juiste beoordelingskader had gevolgd bij het vaststellen van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van appellante. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijke motivering bevatte. De verzekeringsarts had weliswaar een standpunt ingenomen over de kans op herstel, maar had niet voldoende onderbouwd binnen welke termijn deze kans op herstel te verwachten was. De Raad oordeelde dat de inschatting van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid niet voldoende was onderbouwd, vooral gezien de samenloop van verschillende medische aandoeningen bij appellante.

De Centrale Raad van Beroep heeft het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de Raad. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,-- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en deugdelijke motivering bij besluiten over arbeidsongeschiktheid en uitkeringen.

Uitspraak

09/3860 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 juni 2009, 09/849 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld en zijn nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift en reactie op de nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A. van Deuzen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als apothekersassistente. Zij is voor dat werk uitgevallen op 13 september 2006 ten gevolge van longklachten, en later heeft zij een veelheid aan lichamelijke en psychische klachten ontwikkeld.
1.2. In verband met haar aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellante onderzocht door de verzekeringsarts M.H.W. Koucher-Smeets van het Uwv. Deze arts is na onderzoek en op grond van de informatie van de behandelend sector in haar rapport van 7 juli 2008 tot de conclusie gekomen dat appellante beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden. Vervolgens heeft Koucher-Smeets overwogen dat er verbetering mogelijk is van de belastbaarheid van appellante zodat haar arbeidsbeperkingen derhalve niet duurzaam zijn. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft na onderzoek geconstateerd dat er onvoldoende functies te duiden zijn om tot schatting over te kunnen gaan.
1.3. Bij besluit van 28 juli 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 10 september 2008 ingevolge artikel 54 van de Wet WIA recht heeft op een WGA-uitkering. Daaraan ligt ten grondslag dat zij 100% arbeidsongeschikt is met een meer dan geringe kans op herstel. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In verband met het bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts M. Carere van het Uwv een onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 12 januari 2009. Carere heeft geen reden gezien om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts Koucher-Smeets.
1.4. Bij besluit van 13 januari 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 juli 2008 ongegrond verklaard. Gelet op het rapport van Carere van 12 januari 2009 acht het Uwv appellante niet duurzaam en volledig arbeidsongeschikt in de zin van de Wet WIA.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat zij op de datum in geding volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zodat zij vanaf die datum recht heeft op een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). Ter zitting heeft appellante meegedeeld dat een verzekeringsarts van het Uwv na een medische herbeoordeling op 12 mei 2010 het advies heeft uitgebracht om haar per 10 oktober 2009 in aanmerking te laten komen voor een IVA-uitkering omdat vanaf die datum de arbeidsongeschiktheid van appellante duurzaam is.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt vast dat het geschil tussen partijen de vraag betreft of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante moet worden geacht duurzaam te zijn in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zodat zij ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3. De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, LJN BH1896, geoordeeld dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4. In zijn onder 4.3 genoemde uitspraak heeft de Raad overwogen dat de verzekerings-arts bij het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid volgens het Uwv het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader), dient te hanteren. Voorts heeft de Raad overwogen dat het beoordelingskader het karakter heeft van een instructie aan de verzekeringsartsen met betrekking tot de wijze waarop zij de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid dienen te bepalen en dat hij het ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming wenselijk acht dat de verzekeringsartsen het beoordelingskader bij hun onderzoek volgen. Verder heeft de Raad overwogen dat het niet zetten van alle achtereenvolgende stappen van het beoordelingskader niet reeds meebrengt dat om die reden een bepaald besluit strijdt met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel. De Raad heeft er daarbij op gewezen dat, voor zover het beoordelingskader het karakter heeft van een instructie aan de verzekeringsartsen, het een hulpmiddel is ten behoeve van een zorgvuldige, consistente en onderbouwde besluitvorming. Het niet zetten van alle stappen van het beoordelingskader is daarom niet in strijd te achten met de eisen die zijn te stellen aan een besluitvorming indien dit in een concreet geval heeft geleid tot een besluit dat is voorzien van een deugdelijke motivering.
4.5. In het thans voorliggende geval moet de Raad vaststellen dat de (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv wel een standpunt heeft ingenomen met betrekking tot de vraag of zich de situatie voordoet dat geen verbetering meer is te verwachten, maar dat zij bij haar onderzoek naar de duurzaamheid van de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante niet het beoordelingskader heeft gevolgd.
4.6. De vraag of het bestreden besluit desondanks is voorzien van een deugdelijke motivering beantwoordt de Raad ontkennend. Hij acht daarbij van belang dat de verzekeringsarts Koucher-Smeets heeft geconcludeerd dat bij appellante sprake is van verschillende medische problemen. Zo is er sprake van longklachten, een tremor, hypertensie, diabetes, leveradenoom, stressincontinentie, anemie eci en daarnaast psychische klachten. Deze aandoeningen hebben volgens Koucher-Smeets een wisselwerking op elkaar en de secundair ontstane psychische klachten versterken een negatief effect op de klachten en beperkingen. De klachten als gevolg van de longaandoening, hypertensie en diabetes zullen niet verminderen. Ten aanzien van de psychische klachten kan er wel een verbetering optreden, hetgeen een gunstig effect kan hebben op de tremor en de astmaklachten, zo heeft Koucher-Smeets gesteld. De bezwaarverzekeringsarts Carere stelt dat het niet uitgesloten is dat de psychische klachten van appellante zullen verbeteren gelet op de aard en oorzaak hiervan, gezien het gegeven dat deze klachten mede zijn veroorzaakt door de contacten van appellante met de werkgever en het Uwv.
4.7. De Raad is van oordeel dat uit de medische rapporten van Koucher-Smeets en Carere niet expliciet blijkt binnen welke termijn de kans op herstel van verbetering van de functionele mogelijkheden van appellante is te verwachten. De inschatting van de duurzaamheid is verder uitsluitend gebaseerd op een verwachting dat de psychische belastbaarheid zou kunnen verbeteren, terwijl in het rapport van Koucher-Smeets staat dat de psychische klachten (slechts) secundair van aard zijn. Dat bij een verbetering van de psychische belastbaarheid tevens sprake zal zijn van een relevante verbetering van de functionele mogelijkheden van appellante, acht de Raad, gelet op de samenloop van verschillende aandoeningen, niet voldoende aannemelijk gemaakt door het Uwv. Voor de conclusie dat de psychische belastbaarheid kan verbeteren, verwijst Carere slechts naar de oorzaak van de psychische klachten. De Raad kan dit niet als een concrete en deugdelijke onderbouwing aanmerken.
4.8. Hetgeen in 4.5 tot en met 4.7 is overwogen betekent dat het bestreden besluit een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering ontbeert, zodat dit besluit, onder gegrondverklaring van het beroep daartegen, moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet hierop slaagt het hoger beroep en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd.
4.9. Het verzoek van appellante om vergoeding van de geleden schade komt thans niet voor toewijzing in aanmerking, omdat nadere besluitvorming door het Uwv noodzakelijk is en de Raad onvoldoende inzicht heeft in de omvang van de gestelde schade. Het Uwv zal bij zijn nadere besluitvorming tevens aandacht dienen te besteden aan de vraag of en, zo ja, in hoeverre er termen zijn voor vergoeding van de geleden schade.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,--;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Riphagen en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2010.
(get.) T.Hoogenboom.
(get.) M. Mostert.
EF