07/7162, 08/38 en 09/1804 WAZ
op de hoger beroepen van:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene) tegen de uitspraken van de rechtbank Leeuwarden van: 22 november 2007, 06/2311 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 19 februari 2009, 08/1078 (hierna: aangevallen uispraak 2)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) tegen aangevallen uitspraak 1,
Datum uitspraak: 22 september 2010
Namens betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1.
Het desbetreffende geding is bij de Raad geregistreerd onder nummer 07/7162. Namens betrokkene is voorts hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2. Het desbetreffende geding is bij de Raad geregistreerd onder nummer 09/1804.
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1. Het desbetreffende geding is bij de Raad geregistreerd onder nummer 08/38.
Partijen hebben verweerschriften en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de gedingen 07/7162 en 08/38 heeft plaatsgevonden op 6 mei 2009. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. J.J. Achterveld, advocaat te Leeuwarden. Voor het Uwv is verschenen Th. Hollander.
De Raad heeft na de behandeling ter zitting vastgesteld dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee hij het vooronderzoek heeft heropend. De Raad heeft W.C.G. Blanken, revalidatiearts, benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek in de gedingen.
De deskundige heeft op 14 mei 2010 schriftelijk verslag gedaan aan de Raad van zijn bevindingen en vragen van de Raad beantwoord. Hij heeft de Raad op 2 juni 2010 een nader stuk toegezonden.
Partijen hebben schriftelijk gereageerd op het verslag van Blanken.
Vervolgens heeft in de gedingen onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 30 juni 2010. Betrokkene is verschenen. Het Uwv is niet verschenen.
1. Betrokkene is werkzaam geweest als akkerbouwer voor 25 uur per week. In 1999 is hij uitgevallen voor zijn werk als gevolg van een bedrijfsongeval, waarbij hij verschillende fracturen, alsook inwendig letsel heeft opgelopen. Per 1 september 2000 is hem een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
De uitkering is in 2001 op arbeidskundige gronden ongewijzigd voortgezet.
2.1. In 2006 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden onder toepassing van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (SB), zoals dit per 1 oktober 2004 in werking is getreden. In het kader van die herbeoordeling is een onderzoek verricht door verzekeringsarts P.J. English-Bijlsma. Zij heeft vastgesteld dat voor betrokkene diverse arbeidsbeperkingen gelden op het gebied van dynamische handelingen en statische houdingen, maar dat er niet langer een medische indicatie is om de sinds 2001 geldende urenbeperking tot vier uur per dag te handhaven. Op grond van de door haar in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgestelde belastbaarheid van betrokkene en het daarop verrichte arbeidskundig onderzoek door arbeidsdeskundige W.F. Boorsma is de WAZ-uitkering bij besluit van 5 april 2006 ingetrokken per 6 juni 2006. Het Uwv heeft het daartegen door betrokkene gemaakte bezwaar, na onderzoek door bezwaarverzekeringsarts L. Zwemer en bezwaararbeidsdeskundige J. Langius bij besluit van 12 september 2006 ongegrond verklaard. Hierbij zijn de functies loketbediende (Sbc-code 316011), receptionist, baliemedewerker (Sbc-code 315150) en inpakker (Sbc-code 111190) ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid die uitkwam op minder dan 25%.
2.2. In 2007 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene ter uitvoering van artikel 35, zesde lid, van de WAZ herbeoordeeld onder toepassing van het SB, zoals dit vóór 1 oktober 2004 luidde. Op basis van de onder 2.1 genoemde FML en nader arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 14 december 2007 vastgesteld dat betrokkene ook vanaf 22 februari 2007 geen recht heeft op een WAZ-uitkering omdat op deze datum de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 25% was. Het Uwv heeft het daartegen door betrokkene gemaakte bezwaar, na onderzoek door Zwemer en Langius, bij besluit van 13 mei 2008 ongegrond verklaard. Hierbij zijn de functies van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (Sbc-code 267050), bode-bezorger (Sbc-code 315140) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) gehanteerd.
3. Bij de aangevallen uitspraak 1 is het beroep van betrokkene tegen het besluit van 12 september 2009 (hierna: bestreden besluit 1) gegrond verklaard en is dit besluit vernietigd. Bij de aangevallen uitspraak 2 is het beroep van betrokkene tegen het besluit van 13 mei 2008 (hierna: bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Ten aanzien van bestreden besluit 1 heeft de rechtbank overwogen dat dit niet deugdelijk is gemotiveerd wat betreft het toiletbezoek vanwege de verschillende omschrijvingen van betrokkenes beperkingen op dit vlak door enerzijds verzekeringsarts English-Bijlsma en anderzijds waarnemend bezwaarverzekeringsarts T. Miedema. Laatstgenoemde had naar aanleiding van een vraag van de rechtbank de FML aangevuld met een toelichting met betrekking tot toiletgang. Wel heeft de rechtbank zich met de medische grondslag van het bestreden besluit 1 kunnen verenigen wat betreft het laten vervallen van de duurbeperking. Ten aanzien van bestreden besluit 2 heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak 2 overwogen dat de in de bezwaarfase door bezwaarverzekeringsarts Zwemer op 25 april 2008 nader aangepaste FML nu wel navolgbaar is. Voorts heeft de rechtbank in die uitspraak overwogen dat de belasting in de aan bestreden besluit 2 ten grondslag gelegde functies betrokkenes functionele mogelijkheden op 22 februari 2007 niet overschreed.
4.1. In hoger beroep heeft betrokkene tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2, voor zover thans nog van belang, aangevoerd dat ten onrechte door het Uwv is aangenomen dat een duurbeperking niet langer geïndiceerd is. Daartoe heeft hij gewezen op een verklaring van zijn revalidatiearts G.A. Mulder van 5 oktober 2006, waarin deze haar eerdere brief van 4 augustus 2006 aan bezwaarverzekeringsarts Zwemer nuanceert op het vlak van het tussentijds moeten rusten. Betrokkene meent dat de deskundige Blanken te weinig is uitgegaan van zijn eigen bevindingen dienaangaande. Voorts is hij van mening dat de voor de schattingen gehanteerde functies in medisch opzicht voor hem niet passend zijn, met name gelet op de noodzaak van de aanwezigheid van een toilet en de mogelijkheid tot onmiddellijke toiletgang. Op dit punt meent hij dat de opvatting van Blanken, inhoudend dat de functies geschikt zijn, onvoldoende is onderbouwd.
4.2. In hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 heeft het Uwv aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat bestreden besluit 1 een motiveringsgebrek heeft, nu weliswaar niet in de FML, maar zowel in de primaire als in de bezwaarfase in de verzekeringsgeneeskundige rapporten voldoende duidelijk is verwoord dat betrokkene met name in de ochtend drie tot vier keer het toilet moet kunnen bezoeken, maar dat daarbij de aanwezigheid van een toilet als zodanig binnen loopbereik voldoende is.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Revalidatiearts Blanken heeft, mede vanwege de nadere verklaring van revalidatiearts Mulder van 5 oktober 2006, in opdracht van de Raad een onderzoek ingesteld naar de functionele mogelijkheden van betrokkene op de in geding zijnde data van 6 juni 2006 en 22 februari 2007. De Raad heeft hem tevens gevraagd of hij zich kan verenigen met de arbeidskundige rapporten van het Uwv, waarbij de Raad hem heeft verzocht de functiebeschrijvingen van de gehanteerde functies in aanmerking te nemen. Partijen hebben ingestemd met de vraagstelling van de Raad. Blanken heeft geantwoord dat hij zich, hoewel hij zich kan voorstellen dat er serieuze pijnklachten zijn geweest, kan verenigen met de belastbaarheid van betrokkene zoals door het Uwv is vastgesteld, gelet op zijn eigen onderzoek en hetgeen hij heeft kunnen vernemen uit het dossier. Hierbij heeft hij expliciet de duurbelasting in ogenschouw genomen, alsook de noodzaak om met regelmaat het werk te kunnen onderbreken om het toilet te bezoeken. Verder heeft hij, rekening houdend met de diverse lichamelijke aandoeningen die betrokkene heeft, het mogelijk geacht dat betrokkene de door het Uwv gehanteerde functies op de in geding zijnde data kon uitoefenen.
5.2. De Raad overweegt dat het onderzoek door Blanken op voldoende zorgvuldige wijze is verricht. Blanken heeft betrokkene ontvangen op zijn praktijkadres en heeft deze zelf medisch onderzocht. Aanvullend heeft hij radiodiagnostisch onderzoek laten verrichten van de halswervelkolom, onderrug en het bekken. Ook heeft hij informatie ingewonnen bij de huisarts van betrokkene, die daarop uitgebreide medische documentatie heeft verstrekt. Voorts heeft hij kennisgenomen van het volledige dossier van de Raad. Alvorens de vragen van de Raad te beantwoorden heeft hij zijn eigen conclusies geformuleerd. De conclusies en antwoorden van Blanken vormen, gelet op hetgeen hier is overwogen, een deugdelijke grondslag voor de oordeelsvorming van de Raad.
5.3. Volgens vaste rechtspraak volgt de Raad in dat geval de conclusies en antwoorden van de deskundige. Dit brengt de Raad tot het oordeel dat er voldoende grond is om aan te nemen dat het Uwv de belastbaarheid van betrokkene op de beide in geding zijnde data juist heeft vastgesteld.
5.4. Ook ten aanzien van de geschiktheid van de gehanteerde functies volgt de Raad de deskundige Blanken. Hierbij neemt de Raad, evenals Blanken, in beschouwing dat de FML op 25 april 2008 als volgt is gecorrigeerd bij aspect 3.10: “Betrokkene is aangewezen op een toilet in de buurt van de werkplek. Hij moet drie à vier maal op een ochtend het toilet kunnen bezoeken. Naast een keer thuis moet dat verder op het werk kunnen.”. Deze toelichting komt overeen met hetgeen eerder door English-Bijlsma en Zwemer in hun rapporten was verwoord. Bij het selecteren van de functies ten aanzien van de datum van 6 juni 2006 is bezwaararbeidsdeskundige Langius al van deze toelichting uitgegaan. Anders dan het geval was bij de door betrokkene aangehaalde uitspraak van de Raad van 27 februari 2009 (LJN BH5287) acht de Raad ook de functie van loketbediende in dit geval nog voldoende passend, omdat voor betrokkene geen medische noodzaak bestaat tot acute toiletgang. Verder neemt de Raad in beschouwing dat Langius lopende de beroepsprocedure ter zake van de datum 6 juni 2006, in zijn rapport van 1 november 2007, heeft erkend dat de functie van inpakker niet voor betrokkene geschikt is, omdat hierbij de hele dag afwisselend moet worden gestaan en gelopen. Met betrekking tot de datum 6 juni 2006 waren evenwel als reserve de functies van productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), telefonist, receptionist (Sbc-code 315120) en administratief medewerker (Sbc-code 315090) aan betrokkene voorgehouden, welke functies wel geschikt kunnen worden geacht. Ervan uitgaande dat de functie van inpakker inderdaad niet geschikt is, stelt de Raad vast dat er voldoende functies resteren om de uitkomst van de schatting te kunnen dragen. De Raad merkt nog op dat, indien tevens de functie van loketbediende zou vervallen, de mate van arbeidsongeschiktheid nog steeds minder dan 25% is.
6. Hetgeen is overwogen in 5.1 tot en met 5.4 leidt ertoe dat de hoger beroepen van betrokkene niet slagen. Het hoger beroep van het Uwv tegen aangevallen uitspraak 1 slaagt wel. Aangezien met betrekking tot bestreden besluit 1 pas tijdens de beroepsfase de geschiktheid van de functies op correcte wijze is onderbouwd, en een onjuiste toelichting in de FML met betrekking tot het toiletbezoek pas na die beroepsfase is gecorrigeerd, ziet de Raad redenen de door betrokkene in beroep en in hoger beroep gemaakte proceskosten in het geding met nummer 07/7162 voor rekening van het Uwv te laten respectievelijk te laten komen. Deze kosten worden in hoger beroep begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand. Voor een proceskostenveroordeling in de overige twee gedingen ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt aangevallen uitspraak 1, behoudens de daarin gegeven beslissingen over de vergoeding van griffierecht en proceskosten, en verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond;
Bevestigt aangevallen uitspraak 2;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep in het geding met nummer 07/7162 tot een bedrag groot € 644,-;
Bepaalt dat het Uwv aan betrokkene het betaalde griffierecht van € 106,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Riphagen en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2010.