ECLI:NL:CRVB:2010:BN9439

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2033 WAO + 07/2479 WAO + 09/35 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking beroep en proceskostenvergoeding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zwolle van 13 maart 2007. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betrokken was. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv met een nieuw besluit op bezwaar van 10 juni 2010 geheel aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen. Hierdoor heeft de Raad de intrekking van het beroep geaccepteerd en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.580,38 bedragen. Daarnaast is het Uwv veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering, zoals in de uitspraak is aangegeven.

De Raad heeft ook de mogelijkheid van schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn onderzocht. De Raad heeft vastgesteld dat de behandeling van de zaak, die begon met een besluit van 3 februari 2006, meer dan vier jaar heeft geduurd. Dit tijdsverloop heeft geleid tot de conclusie dat de redelijke termijn mogelijk is overschreden. De Raad heeft daarom het onderzoek heropend onder een nieuw nummer om een nadere uitspraak te doen over de gevraagde schadevergoeding. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie, is als partij in deze procedure aangemerkt.

De uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, met M. Mostert als griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 september 2010. De Raad heeft in zijn overwegingen de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet betrokken, die betrekking hebben op de proceskosten en schadevergoeding in het geval van intrekking van het beroep.

Uitspraak

07/2033 WAO
07/2479 WAO
09/35 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:73a en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 13 maart 2007, 06/2098 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 29 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 16 oktober 2008 is namens appellante een expertise van de verzekeringsarts mr. J.F.G. Wolthuis -thans gemachtigde van appellante- van 8 mei 2008 en een rapport van de arbeidsdeskundige G.H. de Haan van 15 oktober 2008 overgelegd.
Het Uwv heeft een nieuw besluit op bezwaar, gedateerd 23 december 2008, ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2009.
De Raad heeft het onderzoek heropend en de revalidatiearts M.P. Rulkens tot deskundige benoemd. Deze heeft op 15 juli 2009 een rapport uitgebracht.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2010.
De Raad heeft bij tussenuitspraak van 29 april 2010 het Uwv opgedragen het gebrek in het bestreden besluit van 23 december 2008 te herstellen.
Het Uwv heeft op 10 juni 2010 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 19 juli 2010 heeft De Haan namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten alsmede het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente en een schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Het Uwv heeft bij brief van 13 augustus 2010 de Raad bericht dat het kan instemmen met een veroordeling in de proceskosten en de kosten van de inschakelde medisch adviseur alsmede een veroordeling in het betalen van wettelijke rente en een schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. In artikel 8:73a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 van de Awb kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt.
1.2. Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
2. De Raad stelt vast dat het Uwv met de beslissing van10 juni 2010 geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar, € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 805,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Daarnaast komen de kosten van het uitgebrachte rapport van Wolthuis voor vergoeding in aanmerking. Gelet op artikel 2, eerste lid, onder b, van het Bpb komt appellante bij een bestede tijd van 6 uur een forfaitaire vergoeding toe van in totaal € 487,38. Dit bedrag is gebaseerd op het voor dergelijke rapporten in artikel 1, eerste lid onder IV van de Wet Tarieven in strafzaken van toepassing verklaarde Besluit Tarieven in strafzaken vastgestelde maximum tarief van € 81,23.
3.1. De Raad wijst het verzoek van appellante toe om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellante verschuldigde wettelijke rente over die na te betalen uitkering dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in JB 1995, 314.
3.2. Met betrekking tot het namens appellante gedane verzoek tot schadevergoeding in verband met het overschrijden van de redelijke termijn overweegt de Raad als volgt.
3.2.1. De vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van de betrokkene, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.
3.2.2. De aan de onderhavige zaak voorafgegane hoger beroepsprocedure is ingeleid met een besluit van 3 februari 2006, genomen ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van appellante op 16 februari 2006 tot de datum van deze uitspraak zijn vier jaar en zeven maanden verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door het Uwv zes maanden geduurd, heeft behandeling van het beroep bij de rechtbank vanaf de indiening van het beroepschrift op 15 september 2006 tot de uitspraak op 13 maart 2007 eveneens zes maanden geduurd en heeft de behandeling van het hoger beroep door de Raad vanaf de ontvangst van het hoger beroepschrift op 6 april 2007 tot deze uitspraak op 15 september 2010, drie jaar en ruim vijf maanden geduurd. Aan deze vaststelling kan het vermoeden worden ontleend dat de redelijke termijn is geschonden door de Raad.
3.2.3. De Raad verbindt hieraan de gevolgtrekking dat in deze procedure, met verdragsconforme toepassing van artikel 8:73 van de Awb, moet worden beslist omtrent het verzoek van appellante om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn door de Raad. Dit geeft aanleiding het onderzoek ter heropenen. Met verdragsconforme toepassing van artikel 8:26 van de Awb merkt de Raad daarbij de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie) aan als partij in die procedure.
3.3. De Raad overweegt voorts dat appellante zich voor vergoeding van het griffierecht zich rechtstreeks tot het Uwv kan wenden.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente zoals in rubriek II van deze uitspraak is aangegeven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.580,38;
Bepaalt dat het onderzoek wordt heropend onder nummer 10/5302 BESLU ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevraagde schadevergoeding in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, en merkt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie) aan als partij in die procedure.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M. Mostert.
GdJ