ECLI:NL:CRVB:2010:BO0511

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6696 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische geschiktheid in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die zich op 2 juni 1994 ziek meldde vanwege lichamelijke en psychische klachten. Na een herbeoordeling in 2008, waarbij verzekeringsarts H.P. Vellekoop een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opstelde, heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 15 januari 2009 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Rotterdam heeft in beroep geoordeeld dat de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek niet in twijfel kan worden getrokken, maar heeft de uitspraak van het Uwv vernietigd, waarbij de rechtsgevolgen in stand bleven.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld. De Raad oordeelt dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door de medische gronden te beoordelen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank met betrekking tot de medische geschiktheid van de geduide functies. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens de beslissingen over griffierecht en proceskosten, en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven geheel in stand. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 437,- en dient het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van € 110,- te vergoeden.

Uitspraak

09/6696 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 november 2009, 09/1362 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.E. de Hoop, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, gevestigd te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 augustus 2010 is namens appellant een rapportage ingebracht van verzekeringsarts H.M.Th. Offermans van 21 januari 2010.
De Raad heeft bij fax van 24 augustus 2010 een nadere vraagstelling aan de gemachtigde van appellant voorgelegd, waarop dezelfde dag is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2010. Appellant is – met kennisgeving – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zich op 2 juni 1994 ziek gemeld ten gevolge van lichamelijke- en psychische klachten. In aansluiting op de wettelijke wachttijd van 52 weken is aan appellant met ingang van 1 juni 1995 onder andere een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij herbeoordelingen in 1996 en 2001 is de WAO-uitkering onveranderd gebleven.
2.1. In 2008 is appellant opgeroepen om in verband met een herbeoordeling in het kader van het aangepast Schattingsbesluit (Stb. 2004, 434) op het spreekuur te verschijnen van verzekeringsarts H.P. Vellekoop. Deze heeft appellant op 3 november 2008 onderzocht en op basis van zijn bevindingen een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld.
2.2. Op basis van deze FML heeft arbeidsdeskundige W.Th. Pompe in zijn rapportage van 13 november 2008 drie functies geselecteerd op grond waarvan hij een loonverlies van 43,8% heeft berekend.
2.3. Bij besluit van 14 november 2008 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 15 januari 2009 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
3.1. Tegen het besluit van 14 november 2008 heeft appellant bij brief van 22 december 2008 bezwaar gemaakt.
3.2. In zijn rapport van 10 maart 2009 is bezwaararbeidsdeskundige P.J. Schaap tot de conclusie gekomen dat de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies kunnen worden gehandhaafd.
3.3. Bij besluit van 16 maart 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv zijn besluit van 14 november 2008 gehandhaafd.
4.1. In beroep heeft appellant de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de juistheid van de weergegeven beperkingen in de FML ter discussie gesteld. Daarnaast heeft hij gesteld dat de FML enkele verborgen toelichtingen bevat.
4.2.1. De rechtbank heeft geoordeeld dat hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd geen reden geeft de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dan wel de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken.
4.2.2. De rechtbank heeft met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit geoordeeld dat het (bezwaar)arbeidskundig onderzoek naar appellantes geschiktheid voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. De rechtbank heeft evenwel vastgesteld dat pas in de beroepsfase, te weten met de rapportage van bezwaarverzekeringsarts J.C. Weegink van 20 oktober 2009 en bezwaararbeidsdeskundige Schaap van 22 oktober 2009, de zogenoemde beperkende toelichtingen in de FML zijn gecorrigeerd. Hierop heeft de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard en het bestreden besluit vernietigd waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
5. Appellant richt zich in hoger beroep opnieuw tegen de (juistheid van de) medische grondslag van het bestreden besluit.
6.1. De Raad overweegt als volgt.
6.2. De Raad stelt vast dat appellant in zijn bezwaarschrift van 22 december 2008 het Uwv heeft verzocht om jaarlijks een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op basis van de gerealiseerde inkomsten uit de door hem gestarte onderneming uit te voeren. Voorts is in het verslag van de hoorzitting van 9 februari 2009 vermeld dat appellant desgevraagd heeft aangegeven dat hij zich kan vinden in de beoordeling van verzekeringsarts Vellekoop en dat hetgeen deze arts in zijn rapportage van 3 november 2008 heeft vermeld juist is. Gelet hierop heeft het Uwv geen aanleiding gezien om een bezwaarverzekerings-arts in te schakelen.
6.3. De Raad is van oordeel dat de voorhanden zijnde stukken geen enkel aanknopingspunt bieden voor het in hoger beroep desgevraagd bij brief van 24 augustus 2010 verwoorde standpunt dat appellant wel degelijk in de bezwaarfase de medische grondslag van de onderhavige schatting heeft aangevochten dan wel heeft willen aanvechten. Dat appellant vooreerst in het beroepschrift in algemene bewoordingen de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit bestrijdt, maakt dit niet anders. De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), vanwege haar beoordeling met betrekking tot de medische gronden dan ook buiten de omvang van het geding getreden.
6.4. Wat betreft het oordeel van de rechtbank over de medische geschiktheid van de geduide functies in het licht van de in beroep door bezwaarverzekeringsarts Weegink vanwege enkele verborgen beperkingen gecorrigeerde FML, heeft de Raad geen aanleiding gezien om te komen tot een ander oordeel dan de rechtbank.
6.5. De overwegingen 6.3 en 6.4 leiden de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd met uitzondering van de beslissingen over het griffierecht en de proceskosten en dat het bestreden besluit – onder gehele instandlating van de rechtsgevolgen – eveneens moet worden vernietigd.
7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Voor het indienen van het hoger beroepschrift wordt conform het Besluit Proceskosten Bestuursrecht één punt toegekend ad € 437,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij is beslist over de vergoeding van proceskosten en griffierecht;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 437,-;
Bepaalt dat het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 110,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2010.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM