09/3104 WIA en 09/4197 WIA
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 april 2009, 08/1312
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 oktober 2010
Namens appellante stelde mr. M.M.J.P. Penners, advocaat te Geleen, hoger beroep in.
Het Uwv voerde verweer en bracht een rapport van 22 juli 2009 van de bezwaarverzekeringsarts, een arbeidskundige rapportage van 16 juni 2009 en het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 14 juli 2009 in het geding.
Met een brief van 2 oktober 2009 zond mr. Penners een persoonlijke reactie van appellante in en op 11 mei 2010 stuurde hij medische bescheiden toe, waaronder brieven van 19 november 2008 en 2 januari 2010 van de appellante behandelende psycholoog.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 21 mei 2010. Appellante liet verstek gaan, namens het Uwv verscheen daar F. Houtbeckers. De Raad heropende het onderzoek en verzocht het Uwv om een schriftelijke reactie op de door appellante ingezonden brieven van de haar behandelende psycholoog.
Op 5 juli 2010 zond het Uwv een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van
28 juni 2010 toe.
De vervolgzitting vond plaats op 17 september 2010. Namens het Uwv verscheen H.A.T. Laaracker. Appellante verscheen niet.
1.1. Het Uwv kende appellante ingaande 20 oktober 2006 voor de duur van twee jaar een loongerelateerde, werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) toe op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA).
1.2. Met zijn besluit van 5 februari 2008 beëindigde het Uwv deze uitkering ingaande
20 oktober 2008, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante tot minder dan 35% zou zijn afgenomen. Het daartegen door appellante ingestelde bezwaar, verklaarde het Uwv met zijn besluit van 1 juli 2008 ongegrond.
2.1. De rechtbank verklaarde het tegen het besluit van 1 juli 2008 door appellante ingestelde beroep gegrond, vernietigde dat besluit en droeg het Uwv op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante. De rechtbank onderschreef weliswaar de medische grondslag van het besluit van 1 juli 2008, maar oordeelde dat het Uwv in bezwaar ten onrechte een aanvullend arbeidskundig onderzoek naliet.
2.2. Met zijn besluit van 14 juli 2009 gaf het Uwv, na aanvullend arbeidskundig onderzoek, uitvoering aan de aangevallen uitspraak. Het Uwv handhaaft onverkort zijn besluit van 5 februari 2008.
3.1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende, tussen partijen niet bestreden, feiten.
3.2. Appellante werkte laatstelijk als productiemedewerkster voor 40 uur per week en was op het moment van haar ziekmelding in oktober 2004 werkloos. Zij meldde zich ziek met elleboog-, arm- en schouderklachten. In mei 2005 vond een operatie plaats wegens een tenniselleboog.
3.3. Appellante is op medische gronden niet langer geschikt voor haar eigen werk.
3.4. Bij de toekenning van de WGA-uitkering ging het Uwv op grond van medisch en arbeidskundig onderzoek ervan uit dat appellante nog in staat was tot het verrichten van andere, geschikte werkzaamheden, maar een loonverlies leed van ongeveer 37%.
3.5. Appellante probeerde om te scholen tot receptioniste/telefoniste. Toen dat reïntegratietraject mislukte, meldde appellante zich op 8 november 2007 toegenomen arbeidsongeschikt.
3.6. Op 17 december 2007 onderzocht de verzekeringsarts appellante op zijn spreekuur. Hij nam beperkingen aan en verwoordde deze in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hij noteerde als de eigen visie van appellante dat zij geen psychische belemmeringen ondervindt. De bezwaarverzekeringsarts onderschreef op basis van dossieronderzoek, aangevuld met de door appellante in bezwaar ingebrachte medische gegevens uit 2005 en 2006, de visie van de verzekeringsarts.
3.7. De arbeidsdeskundige selecteerde een aantal functies met een belasting binnen de grenzen van de FML. In het aanvullende arbeidskundige onderzoek in juni 2009 liet de bezwaararbeidsdeskundige enkele functies vanwege de opleidingseisen vervallen, maar hij handhaafde vier functies. Hij becijferde het loonverlies op ongeveer 18%.
4.1. Het hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarin de medische beroepsgrond van appellante is verworpen. Appellante herhaalt dat haar medische beperkingen in de FML zijn onderschat.
4.2. Ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht strekt het beroep zich mede uit tot het besluit van 14 juli 2009.
5.1.1. De Raad verenigt zich met de verwerping van de medische beroepsgrond door de rechtbank. Aan de overwegingen van de rechtbank voegt hij nog het volgende toe.
5.1.2. De appellante behandelende psycholoog hanteert als diagnose een depressieve stoornis met vitale kenmerken. De bezwaarverzekeringsarts verwerpt deze diagnose en motiveert dat aan de hand van de beschreven onderzoeksbevindingen. Die motivering overtuigt de Raad en hij ziet onvoldoende aanleiding tot de benoeming van een deskundige. De Raad zal de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, bevestigen.
5.2. De geschiktheid van de geselecteerde functies is in hoger beroep voldoende toegelicht. Het beroep tegen het besluit van 14 juli 2009 is daarmee ongegrond.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 14 juli 2009 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter, en C.P.M. van de Kerkhof en N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2010.