[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 januari 2010, 09/1641 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 november 2010
Namens appellante heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2010. Voor appellante is verschenen mr. M. Krouwel, kantoorgenote van mr. Westendorp, voor het Uwv drs. J.C. van Beek.
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 2 februari 2009 ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 juli 2008, waarbij is besloten dat zij per 11 september 2008 geen Wet WIA-uitkering kan krijgen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, ongegrond verklaard.
2.1. Appellante heeft in hoger beroep (wederom) aangevoerd dat de medische beoordeling onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen hebben ten onrechte geen aanleiding gezien om nadere medische informatie op te vragen bij de behandelende sector en de bezwaarverzekeringsarts heeft ten onrechte nagelaten om lichamelijk onderzoek te verrichten. Sinds september 2006 heeft zij last van nieuwe rugklachten vanuit het bekken, vanwege de scheve bekkenstand, een blokkade van het rechter SI-gewricht, een flexieblokkade LS en ter hoogte van TLO bewegingsblokkades van de facetgewrichten. Ter onderbouwing verwijst zij naar de in de bezwaarfase ingediende informatie van osteopaat P. Cogenbach, gedateerd 27 augustus 2008.
2.2. Het Uwv heeft in hoger beroep het standpunt, zoals neergelegd in het besluit van 2 februari 2009, gehandhaafd.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding bestaat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. De Raad stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank terzake, maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt dat appellante beschikt over een verslag van de orthopedisch chirurg naar aanleiding van een verrichte scan maar dat zij geen aanleiding zag om deze gegevens over te leggen omdat “het niets toevoegt”. Gelet hierop kan de Raad appellante niet volgen in haar standpunt dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen nadere informatie hebben gevraagd bij de behandelende sector. Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts, gelet op de voorhanden medische informatie, heeft kunnen volstaan met dossieronderzoek zonder nader lichamelijk onderzoek van appellante.
3.3. De Raad ziet, evenmin als de rechtbank, aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts geaccordeerde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ten aanzien van de datum in geding, 11 september 2008. De ter zitting van de rechtbank overgelegde informatie van de fysiotherapeut en chiropractor geeft de Raad evenmin als de rechtbank aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de FML, nu deze stukken geen nieuwe medische informatie bevatten ten opzichte van de reeds bekende informatie van de osteopaat, welke door de bezwaarverzekeringsarts is meegewogen. De stelling van appellante dat zij ernstiger beperkt is dan in de FML is aangenomen omdat zij slechts 20 minuten achtereen kan staan en lopen is niet met medische stukken onderbouwd. In hoger beroep zijn geen nadere (medische) stukken ingediend die twijfel oproepen.
3.4. Ten aanzien van de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies overweegt de Raad het volgende.
3.5. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de schatting gebaseerd op de functies van administratief medewerker (SBC-code 315090), receptionist hotel (SBC-code 515202) en magazijn-, expeditie-medewerker (SBC-code 111220). De Raad is van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige afdoende heeft gemotiveerd dat appellante, gelet op haar functionele mogelijkheden, in staat moet worden geacht deze functies te vervullen, nu bij rapportage van 24 juni 2010 nog een afdoende toelichting is gegeven ten aanzien van de niet matchende punten 5.9.1 (afwisseling in zitten, staan en lopen) en 5.11.1 (geen langdurig gedwongen houdingen of standen).
3.6. Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
3.7. Nu het Uwv pas in hoger beroep afdoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies corresponderen met de functionele mogelijkheden van appellante ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en van € 874,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.518,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 151,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) T.J. van der Torn.