ECLI:NL:CRVB:2010:BO5972
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Rechtspraak.nl
Terugvordering bijstandsuitkering en dringende redenen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 1 november 2005 bijstand naar de norm van gehuwden op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Van 16 januari 2006 tot en met 12 maart 2009 ontving hij aanvullende bijstand op zijn uitkering krachtens de Werkloosheidswet. Het College heeft op 5 juni 2009 de bijstand van appellant herzien en een bedrag van € 8.786,25 teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit is door het College ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de terugvordering voor hem en zijn echtgenote tot grote spanningen heeft geleid, wat resulteert in lichamelijke en psychische klachten. Hij stelt dat de terugvordering in combinatie met zijn schuldenlast van bijna € 19.000,00 onaanvaardbare financiële consequenties heeft. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zijn klachten niet met verifieerbare medische gegevens heeft onderbouwd en dat de terugvordering niet leidt tot onaanvaardbare financiële consequenties, aangezien appellant over een beslagvrije voet blijft beschikken.
De Raad heeft geconcludeerd dat het College in overeenstemming met zijn beleid inzake terugvordering heeft gehandeld en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 november 2010.