ECLI:NL:CRVB:2010:BO6500

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/6760 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
  • T.J. van der Torn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant had zich op 9 januari 2006 ziekgemeld en op 14 september 2007 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 7 januari 2008 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellant was van mening dat zijn psychische situatie zodanig was dat hij niet belastbaar was voor arbeid, en dat hij niet kon werken met lijm en reinigingsmiddelen.

De Centrale Raad van Beroep heeft het onderzoek door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts als zorgvuldig beoordeeld. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe stukken overgelegd die aantonen dat hij op de datum in geding meer medisch objectiveerbare beperkingen had dan vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de functies die aan appellant zijn voorgehouden ongeschikt zijn, en dat er geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 26 november 2010.

Uitspraak

09/6760 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 oktober 2009, 08/2660 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2010. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. F.A. Put.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft zich op 9 januari 2006 ziekgemeld vanuit een situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving. Appellant heeft op 14 september 2007 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
2.1. Ten einde de belastbaarheid van appellant voor arbeid vast te stellen heeft een verzekeringsarts appellant op
12 oktober 2007 onderzocht. Appellant heeft volgens de verzekeringsarts duurzaam benutbare mogelijkheden voor arbeid, maar is aangewezen op fysiek niet te belastende werkzaamheden met een beperking ten aanzien van tillen en voorovergebogen werken vanwege zijn behandelde liesbreuk en heeft beperkingen met betrekking tot werken onder tijdsdruk, hoog werktempo, conflicthantering en leidinggevende functies vanwege zijn psychische klachten. De beperkingen en belastbaarheid voor arbeid is vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 oktober 2007. Een arbeidskundige heeft op 4 februari 2008 met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geselecteerd welke hij op 15 februari 2008 aan appellant heeft voorgehouden en welke leiden tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 36,01%.
2.2. Bij besluit van 25 februari 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 7 januari 2008 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering.
2.3. Bij besluit van 30 juli 2008 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen dit besluit door het Uwv ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is gebaseerd op een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts R.F. Seleski van 24 juni 2008, een wat de luchtwegen betreft aangescherpte FML van dezelfde datum en een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige
B. Altena van 25 juli 2008. Laatstgenoemde heeft nieuwe functies geduid en heeft geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid moet worden gewijzigd in 44,91%, zodat appellant blijft ingedeeld in de klasse 35 tot 80%.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat met de klachten van appellant voldoende rekening is gehouden.
De stelling van appellant dat zijn beperkingen in de FML zijn onderschat, faalt derhalve. Ten aanzien van de beperkingen in de FML bij item 3.6 voor prikkelende stoffen, gassen en dampen treden er geen signaleringen op in de resultaat functiebeoordeling bij de functies houtwarensamensteller en huishoudelijk medewerker. Er zijn volgens de rechtbank geen concrete aanknopingspunten om niet uit te gaan van het CBBS. De enkele stelling van appellant dat sprake is van overschrijding van de belastbaarheid is hiertoe onvoldoende. De rechtbank verwijst hiertoe naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Altena van 25 juli 2008.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt in essentie herhaald. Appellant is van mening dat met name zijn psychische situatie zodanig is dat hij niet belastbaar is voor arbeid en voorts dat hij niet kan werken met lijm en reinigingsmiddelen.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad stelt vast dat in hoger beroep in essentie dezelfde gronden zijn aangevoerd als in beroep bij de rechtbank. Ten aanzien van deze beroepsgronden is de Raad van oordeel dat de rechtbank deze afdoende heeft besproken en genoegzaam heeft gemotiveerd waarom deze niet slagen. In de rapportage van bezwaarverzekeringsarts
S. Groeneveld van 22 september 2009 is gemotiveerd aangegeven dat de rapportage van 19 november 2007 van sociaal psychiatrisch verpleegkundige E. te Brake overeenkomt met de eerder op 27 februari 2007 door hem verstrekte informatie en dat de rapportage van het psychiatrische onderzoek op 24 november 2008 door psychiater A. Limburg-Okken duidt op matige problemen in sociaal en beroepsmatig functioneren met mogelijke impulsdoorbraken, waar de verzekeringsarts reeds rekening mee heeft gehouden bij het vaststellen van de FML. Voor de arbeidskundige beoordeling moet worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS systeem opgenomen gegevens, tenzij er concrete aanwijzingen zijn voor het tegendeel. De bezwaarverzekeringsarts heeft beperkingen opgenomen in de FML bij item 3.6 op grond van het verhaal van appellant dat hij niet tegen soldeerdamp en waterstofperoxide kan. Vanwege deze beperking zijn enkele eerder geduide functies vervallen. De aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies geven geen signalering (ten teken van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid zoals vastgelegd in de FML) bij item 3.6. De Raad is dan ook evenals de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat deze functies ongeschikt zijn voor appellant. Overigens blijkt nergens uit de stukken dat er sprake is van een medisch objectiveerbare allergie voor lijmdampen en schoonmaakmiddelen.
5.3. Appellant heeft ook in hoger beroep geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij op de datum in geding meer medisch objectiveerbare beperkingen had dan vastgelegd in de (aangescherpte) FML. De door appellant overgelegde patiëntgegevens van zijn huisarts gaan over de periode van 5 januari 2009 tot en met 1 oktober 2010 en hebben geen betrekking op de hier in geding zijnde datum.
5.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) T.J. van der Torn.
TM