[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 juli 2009, 08/6120 en 09/217 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 16 december 2010
Namens appellant heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2010. De zaken zijn gevoegd behandeld met de zaken onder reg. nrs. 08/5908 WAO en 08/5909 ZW ten name van appellant. Voor appellant is verschenen mr. Gulickx, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J.J.M. van Eijk, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. Er wordt, op verzoek van appellant, afzonderlijk uitspraak gedaan.
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak en naar zijn uitspraak van heden in het geding met reg. nrs. 08/5908 en 08/5909. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Nadat de rechtbank bij uitspraak van 11 september 2008, het beroep van appellant tegen de besluiten van 11 oktober 2007, waarin het Uwv de weigering om terug te komen van het ZW-dagloonbesluit uit 1983 en het WAO-dagloonbesluit uit 1984 heeft gehandhaafd, ongegrond had verklaard, heeft appellant op 14 oktober 2008 en 16 oktober 2008 opnieuw verzoeken ingediend om terug te komen van het oorspronkelijke ZW- en WAO-dagloon, van een schadebesluit van 28 maart 2006 en van het maatmanloon WAO. Niet in geschil is dat appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de oorspronkelijke besluiten.
1.2. Bij besluiten van 17 november 2008 en 18 november 2008 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van de door appellant genoemde besluiten op de grond dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft vermeld die dit terugkomen rechtvaardigen.
1.3. Bij besluiten van 12 december 2008 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 17 november 2008 en 18 november 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van 12 december 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij - kort samengevat - overwogen dat hetgeen appellant ter onderbouwing van zijn verzoek om terug te komen heeft aangevoerd niet kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellant heeft ter zitting verklaard dat zijn hoger beroep zich slechts richt tegen het oordeel van de rechtbank over de weigering terug te komen van het oorspronkelijke ZW- en WAO-dagloon. De Raad zal zich dan ook tot dit onderdeel beperken.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb alsmede de overwegingen waarop dat oordeel berust. Evenals in de geschillen met reg. nrs. 08/5908 en 08/5909, waarin de Raad heden uitspraak heeft gedaan, is de Raad van oordeel dat appellant zowel de in de brief van (voormalig) arbeidsdeskundige Chaudron opgenomen argumentatie als de gemaakte berekeningen waaruit de onjuiste dagloonvaststellingen zouden moeten blijken reeds had kunnen aanvoeren in een procedure tegen de oorspronkelijke dagloonbesluiten. In die besluiten heeft appellant echter berust.
4.3. Het Uwv was dan ook bevoegd om het verzoek om terug te komen van de uit 1983 en 1984 daterende dagloonbesluiten af te wijzen op de wijze als is bepaald in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. In hetgeen door appellant is aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.4. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en R. Kooper en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2010.