ECLI:NL:CRVB:2010:BO7644

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1134 WAO + 09/1135 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van appellant voor arbeid na herziening van WAO-uitkering en intrekking van ziekengeld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geschiktheid van appellant voor arbeid na een herziening van zijn WAO-uitkering en de intrekking van zijn ziekengeld. Appellant ontving sinds 1998 een WAO-uitkering, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd zijn uitkering per 26 september 2006 herzien naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. Het Uwv trok de uitkering per 15 april 2007 in, omdat appellant langer dan een maand gedetineerd was. Appellant ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank verklaarde zijn beroepen ongegrond.

In hoger beroep heeft de Raad de bevindingen van de bezwaarverzekeringsartsen onderschreven. De Raad oordeelde dat het Uwv afdoende had gemotiveerd dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, vanuit medisch oogpunt geschikt waren voor appellant. De bezwaarverzekeringsarts Bakker had in zijn rapportage voldoende gemotiveerd waarom er geen medische redenen waren om af te wijken van het eerdere oordeel. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de onderzoeken en de conclusies van de betrokken artsen.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van bezwaarverzekeringsartsen in het proces van herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

09/1134 WAO en 09/1135 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 januari 2009, 08/1232 (hierna: aangevallen uitspraak 1), 08/1347 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de gedingen heeft gevoegd plaatsgevonden op 3 november 2010. Namens appellant is verschenen mr. Gloudi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J.G. Lindeman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving sedert 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Naar aanleiding van een herbeoordeling in het kader van het aangepaste Schattingsbesluit heeft het Uwv bij besluit van14 augustus 2006 de WAO-uitkering van appellant met ingang 26 september 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Bij besluit van 24 mei 2007 heeft het Uwv deze uitkering op grond van het bepaalde in artikel 43, vijfde lid, van de WAO met ingang van 15 april 2007 ingetrokken, omdat appellant langer dan een maand gedetineerd was.
1.2. Nadat appellant in vrijheid was gesteld, heeft hij het Uwv verzocht wederom in aanmerking te komen voor een WAO-uitkering. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per
25 april 2007 heropend en voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. In bezwaar heeft appellant naar voren gebracht dat zijn klachten na zijn detentieperiode zijn toegenomen. De bezwaarverzekeringsarts
O.C. van Oostrum heeft op basis van dossierstudie, bijwonen van de hoorzitting en informatie van de behandelend sector, in zijn rapportage van 29 mei 2008 aangegeven dat er geen medische reden is om af te wijken van het primaire medisch oordeel. De bezwaararbeidsdeskundige A. van der Ploeg heeft blijkens zijn rapportage van 24 juni 2008 het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) opnieuw geraadpleegd waarna appellante, geschikt geacht werd voor de functies van, productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), schoonmaker hotel (sbc-code 111332) en magazijn, expeditiemedewerker (sbc-code 111220). Dit heeft niet geleid tot een gewijzigde vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 27 juni 2008 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
1.3. Appellant heeft zich op 7 maart 2008, vanuit een situatie dat hij gedeeltelijk een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet en de WAO ontving, ziek gemeld wegens toegenomen rugklachten. Na medisch onderzoek op
14 mei 2008 heeft de arts P.L. van Hartingsveldt appellant per datum onderzoek hersteld verklaard voor de in het kader van de WAO-beoordeling geselecteerde functies. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 17 juni 2008 beslist dat appellant met ingang van 14 mei 2008 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 4 augustus 2008 (hierna: bestreden besluit 2) heeft het Uwv, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts M. Bakker van 1 augustus 2008, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 juni 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellant kan zich niet met de aangevallen uitspraken verenigen en handhaaft zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat en er wel degelijk sprake is van toegenomen lichamelijke en psychische beperkingen die hem belemmeren om op en na beide data in geding arbeid te verrichten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep medische informatie ingebracht van psychiater M. Ucman van 10 december 2008 en de huisarts R.H. Munneke van
26 november 2008, waarbij een brief van orthopedisch chirurg dr. F.C. Öner van 1 juli 2008 is gevoegd.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
09/1134 WAO
4.2. Met betrekking tot bestreden besluit 1 verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft hij de daaraan in de aangevallen uitspraak 1 ten grondslag gelegde overwegingen. Ook de Raad ziet onvoldoende aanleiding om het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig te achten. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts F. Knol appellant uitvoerig heeft onderzocht en daarbij heeft aangegeven dat de belastbaarheid van appellant overeenkomt met de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 4 juli 2006. De bezwaarverzekeringsarts Van Oostrum heeft appellant op de hoorzitting gezien en uitgebreid aandacht besteed aan de beschikbare informatie van de psychiater Ucman van 26 mei 2008 en de huisarts van 22 mei 2008, waaronder een röntgenverslag van 16 mei 2008 en een schrijven van orthopedisch chirurg dr. Öner van 13 oktober 2000. Deze medische informatie geeft geen aanwijzingen dat de lichamelijke en psychische klachten van appellant zijn toegenomen, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
4.3. Hetgeen namens appellant in hoger beroep en ter zitting naar voren is gebracht heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden dan dat van de rechtbank in de aangevallen uitspraak 1. De Raad ziet in de door appellant in hoger beroep overgelegde informatie geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de onderzoeken en de conclusies van de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen. De Raad onderschrijft in dit verband het in hoger beroep gegeven commentaar van de bezwaarverzekeringsarts K.C. Rammeloo, zoals vermeld in diens rapportage van 8 april 2009. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage met betrekking tot voornoemde informatie voldoende gemotiveerd aangegeven waarom deze hem geen aanleiding geeft tot een wijzing van het eerder ingenomen standpunt.
4.4. Uitgaande van de juistheid van de FML, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat door het Uwv afdoende is gemotiveerd dat de aan bestreden besluit 1 ten grondslag gelegde functies voor appellant vanuit medisch oogpunt geschikt moeten worden geacht. De Raad heeft in de voorhanden zijnde gegevens geen aanwijzingen gevonden dat appellant niet in staat zou zijn deze functies te verrichten.
09/1135 ZW
4.5. Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Daarbij is het voldoende indien de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
4.6. Ook ten aanzien van bestreden besluit 2 verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank en de in de aangevallen uitspraak 2 ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen en de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts Bakker. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts appellant eveneens heeft onderzocht, daarbij beschikte over informatie van de behandelend sector en zij inzichtelijk heeft gemotiveerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel.
4.7. De Raad ziet in de door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie voorts onvoldoende aanknopingspunten om aan de juistheid van het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen. Voor het standpunt van appellant dat zijn beperkingen zijn onderschat, is geen steun te vinden in de door hem in hoger beroep overgelegde informatie van de behandelend psychiater Ucman van 10 december 2008 en de orthopedisch chirurg dr. Öner van
1 juli 2008. Uit de informatie van de psychiater blijkt dat appellant sinds 26 mei 2008 onder behandeling is met psychische klachten zoals paniekstoornis met agorafobie, depressieve stoornis gesuperponeerd op dysthyme stoornis, angstklachten met agorafobie, lichamelijke klachten en neigt tot somatisatie. De psychiater geeft daarbij duidelijk aan dat bij appellant sinds 2005 sprake is van een chronisch beeld. Uit de informatie van de orthopedisch chirurg komt naar voren dat bij het röntgenonderzoek van 16 mei 2008, behoudens de sinds 1999 bestaande lumbale spondylodese L5-S1, geen duidelijke afwijkingen zijn geconstateerd. Uit voornoemde informatie valt, anders dan appellant meent, niet af te leiden dat hij meer of anders beperkt is dan in de FML van 4 juli 2006 is aangenomen. In de FML is immers al rekening gehouden met een verminderde psychische belastbaarheid en zijn reeds (forse) beperkingen aangenomen ten aanzien van rugbelastende activiteiten. De Raad verwijst in dit verband nog naar het in beroep en hoger beroep gegeven commentaar van de bezwaarverzekeringsarts Bakker, zoals vermeld in haar rapportages van 1 september 2008 en 26 maart 2009.
5. Uit hetgeen onder 4.2 tot en met 4.7 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) T.J. van der Torn.
KR