ECLI:NL:CRVB:2010:BO8120

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/7015 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 23 maart 2002 een uitkering ontving, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zutphen van 25 november 2009. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de functies voor appellante niet passend zijn. De Raad baseert zich op rapportages van bezwaararbeidsdeskundige G. Huisman en bezwaarverzekeringsarts S.G. van Wageningen, die de passendheid van de functies hebben gemotiveerd. De Raad concludeert dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslag is voor de herziening van de uitkering.

De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelt dat zij door haar beperkingen niet in staat is de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten, overwogen. Appellante heeft ook verzocht om benoeming van een deskundige, maar de Raad ziet hier geen aanleiding voor. De informatie van de behandelend reumatoloog Eggelmeijer wordt niet als relevant beschouwd voor de datum in geding, 6 februari 2008. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad merkt op dat appellante zich tot het Uwv kan wenden voor een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid indien zij meent dat haar gezondheidstoestand is verslechterd.

Uitspraak

09/7015 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 25 november 2009, 08/1475 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Cornelisse heeft bij brief van 6 juli 2010 een brief met bijlagen van 21 juni 2010 van de neuroloog dr. F. Eggelmeijer overgelegd. Hierop heeft het Uwv gereageerd met overlegging van het rapport van de bezwaarverzekeringsarts S.G. van Wageningen van 17 augustus 2010.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Cornelisse. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. drs. R.H.L. Janssen-Nieuwenhof.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving sinds 23 maart 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Appellante is in het kader van een herbeoordeling op 20 september 2007 onderzocht door de verzekeringsarts P.A.E.M. Hofmans. In een rapport van 21 september 2007 heeft Hofmans de (pijn)klachten van appellante ten gevolge van een reumatoïde artritis en een zogeheten frozen shoulder beschreven. Op basis van de bevindingen van het lichamelijk en psychisch onderzoek concludeerde Hofmans dat appellante beperkingen heeft ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren, de fysieke omgevingseisen, het dynamisch en statisch handelen en de werktijden. Hofmans stelde een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op.
Bij het arbeidskundig onderzoek werd na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend op 33,2%. Op grond van de resultaten van dit onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 5 december 2007 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 6 februari 2008 herzien naar de klasse 25 tot 35%.
1.3. Naar aanleiding van het door appellante tegen het besluit van 5 december 2007 gemaakte bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts S.G. van Wageningen dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en informatie opgevraagd bij de huisarts. In haar rapport van 18 juli 2008 heeft zij uiteengezet dat de uit de gewrichtsklachten van appellante voortvloeiende beperkingen in voldoende mate zijn vastgelegd in de FML. Daarbij heeft zij onder meer - in lijn met de conclusies van Hofmans - aangetekend dat appellante gewrichtsklachten heeft op grond van een reumatologische aandoening met een mild beloop zonder functiebeperkingen aan de gewrichten en dat aan de klachten geen ernstig anatomisch substraat ten grondslag ligt. De bezwaarverzekeringsarts acht appellante belastbaar met fysiek en mentaal niet zware gewrichtssparende arbeid.
Bij besluit van 22 juli 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 december 2007 ongegrond verklaard.
1.4. Hangende beroep heeft bezwaarverzekeringsarts Van Wageningen in de nadere rapportage van 24 maart 2009 de FML gewijzigd omdat in de toelichtingen verborgen beperkingen waren opgenomen. Bezwaararbeidsdeskundige G. Huisman heeft vervolgens in een rapport van 31 maart 2009 gemotiveerd waarom de geduide functies als passend kunnen worden aangemerkt.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. De rechtbank heeft tevens beslissingen gegeven omtrent vergoeding van griffierecht en proceskosten.
2.2. De rechtbank onderschreef de medische en de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, maar was van oordeel dat het bestreden besluit diende te worden vernietigd omdat het Uwv eerst in beroep een volledige nadere toelichting op de geduide functies heeft gegeven. Ten aanzien van de medische grondslag heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat het Uwv de beperkingen van appellante ten aanzien van haar arbeidsvermogen op de datum in geding, 6 februari 2008, niet onjuist heeft ingeschat en dat de medische informatie van 20 februari 2009 van de behandelend reumatoloog Eggelmeijer geen aanleiding geeft om te twijfelen aan het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts. Deze reumatoloog vermeldde, aldus de rechtbank, toenemende gewrichtsklachten vanaf eind 2008, hetgeen geruime tijd na de datum in geding is gelegen en derhalve niet van invloed kon zijn op de medische beoordeling in deze procedure.
Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag acht de rechtbank de bij de geselecteerde functies geplaatste markeringen voldoende en adequaat gemotiveerd in de nadere rapportage van 31 maart 2009 van de bezwaararbeidskundige.
3. Appellante heeft in hoger beroep volhard in haar stelling dat zij vanwege haar beperkingen niet in staat is de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. Appellante is van mening dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte heeft nagelaten informatie op te vragen bij haar behandelend reumatoloog Eggelmeijer.
Daarnaast heeft appellante de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. De Raad schaart zich achter de in overweging 2.2 samengevat weergegeven overwegingen die de rechtbank ter onderbouwing van dat oordeel heeft gegeven. In dit verband overweegt hij dat wat appellante ter onderbouwing van haar hoger beroep heeft aangevoerd in essentie een herhaling vormt van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd met betrekking tot de medische onderbouwing van het bestreden besluit.
Wat betreft de door de gemachtigde van appellante bij brief van 6 juli 2010 ingebrachte informatie van reumatoloog Eggelmeijer van 21 juni 2010, overweegt de Raad dat, nog daargelaten dat het tot de specifieke deskundigheid van de verzekeringsgeneeskundigen behoort om de mogelijkheden ten aanzien van de belastbaarheid voor arbeid vast te stellen, niet is gebleken dat deze informatie ziet op de datum in geding. Daarbij tekent de Raad aan dat Eggelmeijer in een brief van 24 juli 2009 aangaf dat appellante op dat moment niet in staat was om 20 uur per week loonvormende arbeid te verrichten, terwijl Eggelmeijer op 20 februari 2009 - de brief waarin hij, zoals ook de rechtbank vaststelt, een toename van de gewrichtsklachten eind 2008 meldde - nog schreef dat de belastbaarheid van appellante beperkt was. Voorts blijkt uit het huisartsjournaal van 4 juli 2008 dat de huisarts appellante de laatste keer heeft gezien op 2 november 2007 in verband met een huidprobleempje, hetgeen evenmin wijst op ernstiger beperkingen op de datum in geding dan in de FML zijn vastgelegd. De Raad ziet dan ook geen aanleiding een deskundige te benoemen. Tenslotte merkt de Raad op dat indien appellante meent dat haar gezondheidstoestand vanaf eind 2008 is verslechterd, zij zich tot het Uwv kan wenden met het verzoek de mate van haar arbeidsongeschiktheid opnieuw te beoordelen.
4.2. De Raad ziet evenmin als de rechtbank reden om de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende functies voor appellante niet passend te achten. In aanmerking genomen de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige Huisman van 31 maart 2009 en de aanvullende rapportage van de bezwaarverzekeringsarts Van Wageningen van 30 juli 2009, waarin in aanvulling op de arbeidskundige rapportage van 26 oktober 2007, de signaleringen nader zijn gemotiveerd, is de Raad van oordeel dat een als genoegzaam aan te merken toelichting is gegeven op de passendheid van die functies.
4.3. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2010.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) T.J. van der Torn.
IvR