[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 10 mei 2010, 09/1601 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 januari 2011
Namens appellante heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2010. Appellante en haar gemachtigde zijn, met kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
1.1. Appellante heeft op 16 september 1991 haar fulltime werk als productiemedewerker in een Snackfabriek gestaakt wegens cardiale klachten. Nadien zijn ook psychische klachten ontstaan. Vervolgens is in september 1992 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellante toegekend, gebaseerd op de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante heeft daarna enige keren geprobeerd haar werk te hervatten, doch zonder - blijvend - succes.
1.2. Bij besluit van 11 april 1995 is de WAO-uitkering van appellante per 24 april 1995 ingetrokken, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou bedragen. In april 1996 heeft appellante zich weer ziek gemeld in verband met psychische klachten. Blijkens een rapportage van een verzekeringsarts was toen sprake van een paranoïde psychose bij appellante. Per einde wachttijd is daarna weer een WAO-uitkering aan appellante toegekend gebaseerd op de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. In het kader van de herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv appellante laten onderzoeken door de zenuwarts C.J.F. Kemperman, die op 27 november 2006 verslag heeft gedaan van zijn bevindingen. Op basis van de conclusies van Kemperman en eigen onderzoek is de arts J. Broux tot de slotsom gekomen dat bij appellante sprake is van beperkingen op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren. Vervolgens heeft deze arts een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld, waarbij een arbeidsduurbeperking is aangegeven van zes uur per dag en 30 uur per week. Hierop is een arbeidskundige beoordeling gevolgd, volgens welke er met inachtneming van die beperkingen sprake is van geschiktheid voor een aantal functies, leidend tot een mate van arbeidsongeschiktheid van ongeveer 56%.
1.4. Bij besluit van 8 oktober 2008 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 9 december 2008 herzien en nader vastgesteld naar de mate van zijn arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Naar aanleiding van het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts I.F.D. van den Bold eerst nadere inlichtingen ingewonnen bij de behandelend psychiater-psychotherapeut van appellante en is vervolgens aan de psychiater
P.J.H. Notten verzocht om van verslag en advies te dienen over de voor appellante geldende beperkingen. Op basis van de aldus verkregen informatie is de bezwaarverzekeringsarts tot de slotsom gekomen dat er geen argumenten zijn om af te wijken van het oordeel van de arts J. Broux.
1.5. Bij beslissing op bezwaar van 3 april 2009 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar, onder verwijzing naar onder meer de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak tot de slotsom gekomen dat het Uwv de voor appellante vastgestelde fysieke en psychische beperkingen niet onjuist heeft vastgesteld en heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3. Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat zij wegens psychische klachten volledig arbeidsongeschikt is.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Tussen partijen is in geschil of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vanaf 9 december 2008 terecht heeft vastgesteld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of het Uwv in voldoende mate rekening heeft gehouden met de toen voor appellante geldende beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid in verband met haar psychische klachten.
4.2. De Raad is gelet op de thans bekende medische en andere gegevens omtrent appellante, met de rechtbank, van oordeel dat het Uwv bij de beoordeling van de klachten van appellante in de FML in voldoende mate rekening heeft gehouden met de voor haar geldende beperkingen. Daarbij acht de Raad van belang dat de verzekeringsarts zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de bezwaarverzekeringsarts aanleiding heeft gevonden nadere informatie in te winnen bij de behandelend psychiater van appellante. Nadat was gebleken dat de informatie van de behandelend psychiater niet overeenstemde met de bevindingen van zenuwarts Kemperman heeft de bezwaarverzekeringsarts terecht besloten de psychiater Notten in te schakelen met het verzoek te rapporteren omtrent de psychische beperkingen van appellante. Op basis van de bevindingen van psychiater Notten, welke overeenstemmen met die van zenuwarts Kemperman, is de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd tot de slotsom gekomen dat er geen aanleiding bestaat meer beperkingen aan te nemen. Door of namens appellante zijn voorts in beroep en hoger beroep geen gegevens overgelegd waaruit meer of verdergaande beperkingen kunnen blijken.
4.3. De Raad is derhalve van oordeel dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldige medische grondslag. Voorts is de Raad van oordeel dat appellante, rekening houdend met de vastgestelde functionele mogelijkheden, in staat moet worden geacht de haar voorgehouden functies te vervullen.
4.4. Uit het hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslist wordt mitsdien als volgt.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2011.