als bedoeld in de artikelen 8:73a en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 25 augustus 2008, 08/652 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 2 februari 2011
Namens appellant heeft mr. L. Bovenkamp, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2010. Appellant is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde mr. L. Bovenkamp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets.
Na schorsing van het onderzoek heeft het Uwv op verzoek van de Raad onderzocht of niet alsnog dient te worden teruggekomen op het besluit van 16 juni 2004.
Het Uwv heeft hieromtrent op 10 maart 2010 een nieuw primair besluit afgegeven waartegen appellant bezwaar heeft gemaakt.
Het Uwv heeft op 14 september 2010 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 2 november 2010 heeft mr. Bovenkamp voornoemd, namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten alsmede tot betaling van de wettelijke rente.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
Artikel 8:73a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 van de Awb kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld.
Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
De Raad stelt vast dat het Uwv met het nieuwe besluit van 14 september 2010 geheel aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
De Raad wijst het verzoek van appellant toe om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, LJN ZB1495, gepubliceerd in JB 1995, 314.
Aangezien het Uwv reeds heeft besloten over vergoeding van gemaakte kosten in de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van 10 maart 2010 ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van 9 november 2007, beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar, op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep;
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de renteschade als in rubriek II van deze uitspraak is aangegeven;
Veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1932,-- te betalen aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011.
(get.) A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen.