ECLI:NL:CRVB:2011:BP6171

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2444 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WIA-uitkering en niet-ontvankelijkheid van hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 februari 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een WIA-uitkering had aangevraagd. Appellant was volledig uitgevallen uit zijn werkzaamheden als chauffeur vanwege pijnklachten en had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij geen recht had op een uitkering. De rechtbank Haarlem had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Appellant stelde dat de gewijzigde motivering van het Uwv cruciaal was voor zijn rechtspositie en dat hij procesbelang had bij het vastleggen van deze motivering in een nieuw besluit.

De Raad overwoog dat de gewijzigde motivering van het bestreden besluit de rechtspositie van appellant verduidelijkte, maar dat dit niet leidde tot een ander rechtsgevolg. De Raad concludeerde dat appellant geen procesbelang had bij zijn vordering om de gewijzigde motivering vast te leggen, omdat dit niets toevoegde aan de reeds bestaande situatie. Daarom verklaarde de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk. De Raad merkte op dat de rechtbank in de eerdere uitspraak de proceskosten had toegewezen aan appellant, maar dat dit onderdeel niet meer ter discussie stond in het hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de rol van gewijzigde motiveringen in de beoordeling van rechtsposities. De Raad concludeerde dat de gewijzigde motivering geen aanleiding gaf voor een andere beslissing dan die van de rechtbank, en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand moesten blijven.

Uitspraak

10/2444 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 12 maart 2010, 09/1543 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Faber-Speksnijder, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp, gevestigd te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2011. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 29 juli 2006 volledig uitgevallen uit zijn werkzaamheden als chauffeur vanwege pijnklachten in de nek, schouders en armen.
1.2. Bij besluit van 4 september 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 26 juli 2008 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dit onder overweging dat appellant geschikt is voor het verrichten van zijn eigen werk.
1.3. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 februari 2009 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. Appellant heeft tegen dit besluit beroep aangetekend, waarbij hij zich op het standpunt heeft gesteld niet in staat te zijn om zijn eigen werk te verrichten vanwege zijn medische beperkingen.
2.2. Naar aanleiding van het arbeidskundig onderzoek in beroep heeft het Uwv op 11 mei 2009 zijn standpunt verlaten dat appellant geschikt is voor het eigen werk. Op basis echter van een theoretische schatting werd door het Uwv een verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld van 23,63%. Onder wijziging van de onderliggende motivering heeft het Uwv vervolgens het bestreden besluit gehandhaafd.
2.3. Bij schrijven van 5 november 2009 is van de zijde van appellant aangegeven zich in de gewijzigde conclusie van het Uwv te kunnen vinden en inhoudelijk geen aanleiding meer te zien het beroep voort te zetten. Appellant geeft echter aan zich niet te kunnen vinden in het feit dat de bestreden beslissing, onder wijziging van de motivering, toch gehandhaafd blijft. Door dit gewijzigde standpunt komt weliswaar appellant niet in aanmerking voor een WIA-uitkering, maar is het bestreden besluit zodanig gewijzigd dat appellant hierdoor in de toekomst aanspraak kan maken op de Amberbepaling en de
no-risk polis. Er is nu wel degelijk sprake van verlies aan verdiencapaciteit.
2.4. Appellant heeft de rechtbank verzocht het Uwv opdracht te geven het gewijzigde standpunt in een nieuwe beslissing op bezwaar vast te leggen.
2.5. De rechtbank was van oordeel dat met de nieuwe, nadere motivering pas in beroep voldoende inzichtelijk gemotiveerd is door het Uwv dat de geduide functies voor appellant geschikt waren. Hierdoor kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek en zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Aangezien appellant zich had neergelegd bij de weigering een WIA-uitkering toe te kennen, liet de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
2.6. Ten aanzien van het verdere procesbelang was de rechtbank van oordeel dat appellant geen belang heeft bij zijn vordering de gewijzigde motivering in een afzonderlijk besluit neer te leggen, aangezien dit niet leidt tot een ander rechtsgevolg dan de rechtsgevolgen van het bestreden besluit die in stand zullen worden gelaten. Mogelijke toekomstige aanspraken die aan de artikelen 29b ZW dan wel 55 WIA ontleend kunnen worden maken dit niet anders, omdat het bestreden besluit daarop geen betrekking heeft.
2.7. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld tot betaling aan appellant van de proceskosten in beroep en tot vergoeding van het griffierecht.
3.1. Appellant is van die uitspraak in hoger beroep gekomen en heeft daarbij zijn in beroep ingenomen standpunt herhaald. Hij benadrukt daarbij dat het bezwaar en beroep wel degelijk geleid heeft tot een beslissing met een andere motivering die gezien inhoud en reikwijdte heeft geleid tot een ander rechtsgevolg. De gewijzigde motivering is volgens hem van cruciaal belang voor zijn rechtspositie en status.
3.2. Het Uwv heeft in verweer opgemerkt geen noodzaak te zien om de wijziging van de motivering in een afzonderlijk besluit neer te leggen. Zoals uit de aangevallen uitspraak blijkt is, vanwege deze wijziging, het beroep gegrond verklaard, maar zijn de rechtsgevolgen in stand gelaten door hieraan de gewijzigde motivering ten grondslag te leggen. Het Uwv is de mening toegedaan dat hiermee ook mogelijk latere claims zijn gewaarborgd. Appellant kan zich immers beroepen op de uitspraak van de rechtbank.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Allereerst stelt de Raad vast dat het geding zich richt op de vraag of appellant enig procesbelang heeft.
4.3. Volgens artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt in de bezwaarprocedure een heroverweging van de primaire beslissing plaats. Die bepaling staat naar het oordeel van de Raad niet in de weg aan handhaving van een afwijzend besluit met een motivering welke ten opzichte van de oorspronkelijke afwijzing een verbetering is. Deze enkele omstandigheid behoeft de rechtbank derhalve nog niet te leiden tot het oordeel dat het Uwv bij zijn beslissing op bezwaar over dient te gaan tot herroeping van het oorspronkelijke besluit en vastlegging van de weigering van uitkering met verbeterde motivering in het besluit op bezwaar. Dit geldt evenzeer in een situatie als de onderhavige waarin de rechtbank oordeelde dat ook het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeerde, deze eerst in beroep is verstrekt en daarom het bestreden besluit, zij het met instandlating van de rechtsgevolgen, diende te worden vernietigd.
4.4. De gewijzigde motivering van het bestreden besluit heeft er, zoals ook blijkt uit de aangevallen uitspraak, tevens toe geleid dat de rechtspositie van appellant uit hoofde van de zogenoemde Amberbepaling dan wel artikel 29b van de Ziektewet in relatie tot eventuele toekomstige aanspraken op grond van de Wet WIA is verduidelijkt. De in hoger beroep herhaalde vordering van appellant als omschreven in overweging 2.4 ontbeert naar het oordeel van de Raad dan ook enig procesbelang. Vastlegging van de gewijzigde motivering op de wijze zoals appellant voorstaat voegt immers niets toe aan hetgeen uit het bestreden besluit, mede bezien in het licht van de aangevallen uitspraak valt af te leiden.
4.5. De Raad zal het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren vanwege het ontbreken van procesbelang.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. De Raad merkt hierbij nog op dat voor zover het verzoek van appellant om de vergoeding van de kosten in rechtsbijstand, ook mede moet worden geacht de kosten van de bezwaarprocedure te omvatten, moet het ervoor worden gehouden dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak met de toegekende proceskosten de vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure heeft afgewezen. Tegen dit onderdeel van de aangevallen uitspraak is appellant in zijn hoger beroepschrift niet opgekomen, zodat dit valt buiten de omvang van dit geding in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2011.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) T.J. van der Torn.
TM