10/2037 ZW
10/2038 ZW
10/2039 ZW
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 10 maart 2010, 07/851, 08/20 en 08/1342 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna:Uwv).
Datum uitspraak: 9 maart 2011
Namens appellant heeft P.J. Reeser, werkzaam bij Stichting SRK te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde P.J. Reeser. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
1. Voor een weergave van de voor dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
2.1. Appellant was tot 1 augustus 2006 werkzaam als fulltime logistiek medewerker bij een aluminiumbedrijf. Appellant heeft zich vanuit een situatie van werkloosheid op 25 september 2006, 26 juli 2007 en 15 mei 2008 ziek gemeld met psychische klachten.
2.2. Bij primaire besluiten van 19 maart 2007 en 7 november 2007 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 26 maart 2007 respectievelijk 12 november 2007 beëindigd, omdat appellant per die datum hersteld is verklaard.
2.3. Bij primair besluit van 5 juni 2008 heeft het Uwv appellant met ingang van 15 mei 2008 ZW-uitkering geweigerd aangezien geen sprake was van toegenomen beperkingen.
2.4. Bij besluiten op bezwaar van 9 mei 2007, 10 december 2007 en 11 juli 2008 (hierna: bestreden besluiten) heeft het Uwv de bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de tegen de bestreden besluiten ingestelde beroepen - na inschakeling van dr. C.C. Kan, psychiater te Nijmegen, als deskundige - ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij op de data in geding niet geschikt was zijn eigen werkzaamheden te verrichten. Er was structureel sprake van ernstige psychische klachten alsmede fysieke en cognitieve klachten. Verder wijst appellant erop dat de deskundige geen definitief oordeel heeft kunnen geven omtrent het al dan niet bestaan van arbeidsongeschiktheid in de zin van de ZW per de data in geding.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Onder “zijn arbeid” wordt verstaan het laatstelijk voor de aanvang van de ongeschiktheid feitelijk verrichte werk.
5.3. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van wat reeds in beroep is aangevoerd. De Raad ziet daarin geen reden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De Raad is daarbij met de rechtbank van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportages van 3 juli 2009 en 1 september 2009 afdoende gemotiveerd heeft aangegeven dat er, gelet op de door de deskundige in zijn rapport van 24 april 2009 weergegeven beperkingen, geen aspecten in het werk zijn die appellant op de data in geding van 26 maart 2007 en 12 november 2007 niet zou kunnen verrichten. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich daarbij gebaseerd op de werkomschrijving van de bezwaararbeidsdeskundige Van Dijk van 15 februari 2008. De Raad acht deze - na werkplekonderzoek opgemaakte - werkomschrijving evenals de rechtbank voldoende om daarop deze conclusie te kunnen baseren. Dat de deskundige zich geen definitief oordeel heeft kunnen vormen omtrent het al dan niet bestaan van arbeidsongeschiktheid voor de eigen werkzaamheden van appellant is in dezen minder relevant. In het kader van de ZW is, anders dan appellant - en kennelijk in navolging van de deskundige - meent, niet vereist dat de deskundige de beschikking heeft over een bij de functie behorend belastbaarheidsprofiel conform een voor appellant vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst. De Raad wijst er voorts op dat gegeven de beschikbare werkomschrijving de deskundige wel heeft aangegeven dat de door hem gegeven beperkingen geen rol lijken te spelen.
Met betrekking tot de in hoger beroep overgelegde informatie van psychiater S. Gülsaçan van 28 oktober 2010 onderschrijft de Raad het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts neergelegd in de rapportage van 23 november 2010. De bezwaarverzekeringsarts stelt hierin vast dat er een groot verschil bestaat met de bevindingen van deskundige dr. Kan en van de drie bezwaarverzekeringsartsen die appellant onderzocht en beoordeeld hebben. Een nuancering, een verdieping van de door psychiater Gülsaçan gestelde diagnose van ernstige chronische depressieve stoornis of een nadere toelichting daarop ontbreekt echter. Verder valt uit de informatie niet af te leiden welke behandeling is of wordt toegepast bij appellant. Voorts is gebleken dat psychiater Gülsaçan niet heeft gereageerd op het verzoek om informatie van dr. Kan in 2008. De bezwaarverzekeringsarts acht de bevindingen van de verzekeringsartsen en dr. Kan dan ook plausibel en acht in de in hoger beroep overgelegde informatie van psychiater Gülsaçan geen grond gelegen het standpunt over de belastbaarheid per de data in geding te herzien. De Raad ziet, alles in aanmerking genomen, geen aanleiding deze conclusie voor onjuist te houden. De Raad voegt daar nog aan toe dat appellant geen medische onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat hij ook beperkt is als gevolg van zijn fysieke en cognitieve klachten. Het Uwv heeft derhalve terecht de ZW-uitkering van appellant per de in geding zijnde data van 26 maart 2007 en 12 november 2007 ingetrokken.
5.4. Ten aanzien van de datum in geding van 15 mei 2008 overweegt de Raad tot slot dat niet is bestreden dat het toestandsbeeld op die datum niet in relevante mate verschilde van het toestandsbeeld op de in geding zijnde data van 26 maart 2007 en 12 november 2007, zodat het Uwv terecht geweigerd heeft appellant met ingang van 15 mei 2008 in aanmerking te brengen voor een ZW-uitkering.
6. Uit hetgeen hiervoor onder 5.2 tot en met 5.4 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.A.H. Schifferstein, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2011.
(get.) A.A.H. Schifferstein.