ECLI:NL:CRVB:2011:BP7987

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/4479 WIA + 10/4480 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, waarin de rechtbank de beroepen van appellante ongegrond heeft verklaard. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die haar WIA-uitkering weigerden. De besluiten waren gebaseerd op de vaststelling dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat er geen toename van haar arbeidsongeschiktheid was.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 maart 2011 uitspraak gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat appellante, ondanks haar klachten, niet in staat was om objectieve medische gegevens aan te leveren die de eerdere inschatting van haar arbeidsongeschiktheid zouden kunnen betwisten. De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat haar medische beperkingen onjuist waren ingeschat, niet overtuigend geacht.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellante. De Raad heeft geen aanleiding gezien om het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts te betwisten, die had aangegeven dat de toegenomen klachten van appellante niet leidden tot een aanscherping van de eerder vastgestelde beperkingen.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

10/4479 WIA
10/4480 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 30 juni 2010, 09/1014 en 10/517 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Tracey, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend waarbij een rapport van een bezwaarverzekeringsarts gevoegd was.
Bij brief van 5 januari 2011 heeft mr. G.B.A. Bol, eveneens werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, zich in de plaats van mr. Tracey als gemachtigde van appellante gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2011. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Het beroep richt zich tegen het ter uitvoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op 21 augustus 2009 door het Uwv bekend gemaakte besluit (hierna: bestreden besluit I). Hierbij heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 23 april 2009 dat voor appellante met ingang van 19 mei 2009 geen recht op uitkering is ontstaan omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
1.3. Het beroep richt zich voorts tegen het eveneens ter uitvoering van de Wet WIA op 7 april 2010 door het Uwv bekend gemaakte besluit (hierna: besluit II). Hierbij heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 6 januari 2010 waarbij appellante een uitkering ingevolge deze wet met ingang van 24 juni 2009 wordt geweigerd omdat zij niet toegenomen arbeidsongeschikt was.
2. De rechtbank heeft de beroepen gevoegd behandeld en bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep haar eerder in bezwaar en beroep naar voren gebrachte stellingen herhaald. Zij is van mening dat haar medische beperkingen door het Uwv onjuist zijn ingeschat en dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante in hoger beroep informatie van haar behandelend neuroloog overgelegd. Voorts is appellante van mening dat zij vanwege haar klachten niet in staat is arbeid te verrichten.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad heeft geen aanleiding gezien om met betrekking tot het bestreden besluit tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gegeven en stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd. De Raad is van oordeel dat de rechtbank genoegzaam is ingegaan op de gronden van appellante. In hoger beroep zijn geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht. Evenmin als in beroep heeft appellante in hoger beroep, met betrekking tot de beide data in geding, objectieve medische gegevens ingebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen zoals neergelegd in de vanwege het Uwv vastgestelde Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 15 juli 2009.
4.3. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen is de Raad, met de rechtbank en op basis van dezelfde overwegingen, voorts van oordeel dat de functies die aan het bestreden besluit I ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch en arbeidskundig opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt.
4.4. Voorts is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat het Uwv op juiste gronden geen toegenomen arbeidsongeschiktheid per 24 juni 2009 heeft aangenomen. De bezwaarverzekeringsarts geeft in zijn rapport van 31 maart 2010 gemotiveerd aan dat de toegenomen rug- en heupklachten niet resulteren in een aanscherping van eerder genoemde FML nu daarin al relevante beperkingen ten aanzien van knielen en hurken zijn aangenomen. Hierbij heeft hij mede informatie van de huisarts en behandelend neurochirurg meegewogen. De Raad heeft geen aanleiding gevonden het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden.
4.5. Uit hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) P. Boer.
JL