ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7180

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-287 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WAO-uitkering en verzekeringsstatus van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WAO-uitkering niet te heropenen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante per 16 augustus 1995, de datum waarop zij stelt arbeidsongeschikt te zijn geworden, niet verzekerd was voor de WAO. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat appellante na de beëindiging van haar WAO-uitkering op 4 juli 1994 geen uitkering had ontvangen die haar verzekeringsstatus zou kunnen beïnvloeden.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellante geen aanspraak kan maken op een WAO-uitkering, omdat zij op de relevante datum niet verzekerd was. De Raad heeft ook het beroep van appellante verworpen dat het niet verzekerd zijn voor de WAO geen belemmering zou moeten zijn voor het verkrijgen van een uitkering. De Raad heeft verder opgemerkt dat artikel 43a van de WAO, dat in werking is getreden op 29 december 1995, niet van toepassing is op appellante, omdat haar aanvraag betrekking had op een datum die vóór deze inwerkingtreding ligt.

De Raad concludeert dat appellante, ongeacht haar medische situatie, geen recht heeft op een WAO-uitkering per 16 augustus 1995. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

10/287 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 december 2009, 09/666 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2011. Appellante is met schriftelijke kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank bij de aangevallen uitspraak, gelet op de gedingstukken met juistheid, heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met vermelding van het volgende.
1.2. Bij besluit van 13 juni 1994 is de eerder aan appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verleende uitkering per 4 juli 1994 ingetrokken. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend. Een in februari 2001 gedaan verzoek om uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten is afgewezen, omdat appellante niet als jonggehandicapte is aangemerkt. Hiertegen is evenmin een rechtsmiddel aangewend.
1.3. Appellante heeft zich op 4 december 2008 bij het Uwv gemeld in verband met bij haar op 16 augustus 1995 wegens psychische klachten ingetreden arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 16 december 2008 heeft het Uwv geweigerd de WAO-uitkering van appellante te heropenen, omdat binnen vijf jaar na beëindiging van haar uitkering geen sprake is van verandering in haar medische situatie en daarnaast, omdat zij per 16 augustus 1995 niet verzekerd was voor de WAO.
1.4. Bij besluit van 30 januari 2009 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van
16 december 2008 ongegrond verklaard, omdat appellante per 16 augustus 1995 niet (meer) verzekerd was voor de WAO. Over de mate van arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv geen uitspraak willen doen, omdat aan deze beoordeling op grond van de wet niet meer wordt toegekomen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat appellante per 16 augustus 1995, de datum waarop zij stelt (toegenomen) arbeidsongeschikt te zijn geworden, niet verzekerd was voor de WAO. Gelet op het tijdsverloop van dertien jaar tussen haar aanvraag en het intreden van de door appellante gestelde arbeidsongeschiktheid komt het voor appellantes rekening en verantwoording om aan te tonen dat zij wel verzekerd was voor de WAO. De stelling dat appellante aansluitend aan de beëindiging van haar WAO-uitkering een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) moet hebben gehad, heeft zij niet met stukken onderbouwd. Daar staat tegenover dat het Uwv bij controle in de administratie, in casu Suwinet, niet heeft kunnen terugvinden dat appellante na 14 (lees: 4) juli 1994 een uitkering krachtens de Werkloosheidswet heeft ontvangen. Het beroep heeft de rechtbank daarop ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het niet verzekerd zijn ingevolge de WAO aan toekenning van een uitkering niet in de weg staat. Voorts heeft appellante gewezen op een zich onder de gedingstukken bevindend rapport van 13 april 2001 van de keuringsarts T. Mol, waarin een beschrijving van haar psychische klachten is weergegeven en is vermeld dat in de periode juni tot augustus 1995 sprake was van ernstige paniekaanvallen.
3.2. Het Uwv heeft bij verweerschrift uiteengezet dat volgens de beschikbare gegevens appellante tot en met 4 juli 1994 een WAO-uitkering heeft ontvangen en aansluitend tot 8 november 1994 een WW-uitkering. Voorts heeft appellante vanaf 22 juli 1994 een uitkering in het kader van de Wet Werk en bijstand (WWB) ontvangen. Gesteld noch gebleken is dat appellante na 4 juli 1994 in dienstbetrekking werkzaam is geweest. Hieruit volgt, aldus het Uwv, dat appellante op 16 augustus 1995 niet meer verzekerd was voor de WAO. Volledigheidshalve heeft het Uwv hieraan toegevoegd dat appellante ook geen aanspraken kan ontlenen aan het bepaalde in artikel 43a van de WAO. Dit artikel is pas op 29 december 1995 in werking getreden, zodat het niet mogelijk is om, zoals in dit artikel is voorzien, tot toekenning van een WAO-uitkering over te gaan vier weken na de aanvang van (toegenomen) arbeidsongeschiktheid (in dit geval 16 augustus 1995), indien sprake is van klachten voortkomend uit dezelfde oorzaak als waarvoor appellante eerder haar WAO-uitkering ontving.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad is van oordeel dat op grond van de in overweging 3.2 vermelde gegevens vaststaat dat appellante niet voor uitkering ingevolge de WAO per 16 augustus 1995 is verzekerd. Uit dien hoofde kan zij derhalve niet voor WAO-uitkering in aanmerking komen.
4.3. Ook aan het bepaalde in artikel 43a van de WAO, waaraan ook niet verzekerden onder de in dit artikel bepaalde voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor WAO-uitkering, kan appellante geen aanspraken ontlenen. Dit artikel is in werking getreden op 29 december 1995 en werkt in die zin met terugwerkende kracht tot 29 december 1990 dat diegenen die na 29 december 1990 bij einde van de wettelijke wachttijd WAO-uitkering is geweigerd of van wie de uitkering wegens afgenomen arbeidsongeschiktheid is ingetrokken, bij toename van de arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak ná 29 december 1995, aanspraak kunnen maken op WAO-uitkering met inachtneming van een wachttijd van vier weken na die toename. Nu appellante haar aanvraag heeft gedaan in verband met per 16 augustus 1995 ingetreden arbeidsongeschiktheid, derhalve een datum gelegen vóór 29 december 1995, kan zij aan artikel 43a van de WAO in zoverre geen rechten ontlenen.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat de vraag hoe haar medische situatie per 16 augustus 1995 was geen beoordeling vergt, nu appellante, wat de uitkomst daarvan ook moge zijn, per die datum geen aanspraak kan maken op WAO-uitkering.
5. Het hoger beroep van appellante slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.A. van Amerongen.
NK