ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8204

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5798 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WW-uitkering en niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellant, die een bedrag van € 12.958,68 moet terugbetalen. Appellant heeft op 21 december 2009 bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar het Uwv heeft dit bezwaar op 11 februari 2010 niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat zou zijn ingediend. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het bezwaar is aangevangen op 14 november 2009 en is geëindigd op 28 december 2009. Appellant heeft gesteld dat hij het bezwaarschrift tijdig heeft verzonden, maar het Uwv heeft dit niet ontvangen. De Raad oordeelt dat de enkele stelling dat een bezwaarschrift ter post is bezorgd, onvoldoende is om aan te nemen dat het bezwaarschrift daadwerkelijk is verzonden. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat hij het bezwaarschrift op of kort na 21 december 2009 heeft verzonden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/5798 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[A[H.] wonende te [woonpla[woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 17 september 2010, 10/882 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 15 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2011. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
Op verzoek van appellant is J.J. [H.] wonende te [woonplaats], als getuige gehoord.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 13 november 2009 heeft het Uwv van appellant een bedrag van € 12.958,68 teruggevorderd aan te veel betaalde uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellant heeft bij brief van 21 december 2009 bezwaar gemaakt tegen de terugvordering, welk bezwaar door het Uwv op 8 februari 2010 – als bijlage bij een ander schrijven van appellant – is ontvangen.
1.2. Bij besluit van 11 februari 2010 heeft het Uwv het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het te laat is ingediend.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep onder meer gesteld dat hij de brief van 13 november 2009 niet heeft ontvangen. In dat kader heeft hij erop gewezen dat uit rechtspraak van de Raad volgt dat het risico van het niet-aangetekend verzenden van besluiten voor de verzender komt, en niet voor de ontvanger. Appellant stelt tevens dat hij een brief van 30 november 2009, betreffende de wijze van betaling van het bedrag van € 12.958,68, wel heeft ontvangen. Hij zou het bezwaarschrift tegen dit besluit en het bezwaarschrift tegen de oplegging van een boete in één enveloppe aan het Uwv hebben gestuurd. Volgens appellant heeft het Uwv de ontvangst van zijn bezwaarschrift van 21 december 2009 op 24 december 2009 bij brief van 28 december 2009 bevestigd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8 van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt bekendmaking van een besluit dat tot een of meer belanghebbenden is gericht door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft, als een bezwaarschrift is ingediend na afloop van de termijn, niet-ontvankelijkheid achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest.
4.2. In geval van bekendmaking van een besluit door toezending ervan, moet voor de vaststelling dat aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn is voldaan de verzending aan het juiste adres vaststaan, dan wel voldoende aannemelijk zijn gemaakt. Daarbij geldt dat niet is uitgesloten dat ook langs andere weg dan door aangetekende verzending aannemelijk is geworden dat aan dit vereiste is voldaan.
4.3. Appellant heeft gesteld dat hij het besluit van 13 november 2009 nimmer heeft ontvangen. Hij heeft echter in het bezwaarschrift van 21 december 2009 expliciet verwezen naar het kenmerk van het besluit van 13 november 2009, te weten 1379.33.435 ABi. Op geen van de overige zich in het dossier bevindende brieven en besluiten van het Uwv komt dit kenmerk voor. Evenmin heeft appellant aannemelijk gemaakt dat hij langs andere weg op de hoogte is geraakt van dit kenmerk. Uit het vorenstaande volgt dat het besluit door appellant moet zijn ontvangen, zodat daarmee vaststaat dat het Uwv het besluit aan appellant moet hebben toegezonden en daarmee de verzending aannemelijk is geworden. De Raad heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat het besluit later dan op 13 november 2009 is verzonden.
4.4. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.3 kan als vaststaand worden aangenomen dat de termijn voor het maken van bezwaar is aangevangen op 14 november 2009 en is geëindigd op 28 december 2009. Appellant heeft weliswaar gesteld dat hij het bezwaarschrift van 21 december 2009 aan het Uwv heeft verzonden, maar het Uwv heeft dit bezwaarschrift niet tijdig ontvangen. Anders dan appellant veronderstelt, heeft de ontvangstbevestiging van 28 december 2009 geen betrekking op het onderhavige bezwaarschrift, maar op zijn bezwaar tegen de oplegging van een boete. Dit blijkt uit het feit dat onder het kopje “Geen uitstel van betaling” is gesteld: “U maakt bezwaar tegen onze beslissing om een boete op te leggen. Er mag niet worden gewacht met betalen totdat wij een beslissing op het bezwaarschrift hebben genomen”.
4.5. De enkele stelling dat een bezwaarschrift ter post is bezorgd, in een geval waarin het bestuursorgaan stelt het geschrift niet te hebben ontvangen, is onvoldoende om aan te nemen dat het bezwaarschrift is verzonden. Het is in dat geval aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij het geschrift ter post heeft bezorgd. Naar het oordeel van de Raad is appellant hierin niet geslaagd. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het bezwaarschrift daadwerkelijk op of kort na 21 december 2009 dan wel op 22 december 2009, zijnde de datum van het wel door het Uwv ontvangen bezwaarschrift tegen het boetebesluit, heeft verzonden. De stelling van appellant en de verklaring ter zitting van J.J. [H.] vader van appellant, dat appellant twee bezwaarschriften in één enveloppe heeft toegezonden aan het Uwv en dat het bezwaarschrift van 21 december 2009 door het Uwv moet zijn ontvangen, zijn daartoe onvoldoende. Daarbij acht de Raad met name van belang dat het Uwv slechts de ontvangst van één bezwaarschrift heeft bevestigd en appellant hierin geen dan wel onvoldoende aanleiding heeft gezien om bij het Uwv navraag te doen naar de ontvangst van het tweede bezwaarschrift.
4.6. Het Uwv heeft het per fax verzonden bezwaarschrift op 8 februari 2009 ontvangen en het per aangetekende post verzonden bezwaarschrift op 9 februari 2009. Ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift was de daarvoor geldende termijn verstreken. Appellant heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak dan ook terecht geoordeeld dat het bestreden besluit in stand moet worden gelaten. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling tot schadevergoeding bestaat geen ruimte. Het verzoek daartoe van appellant dient daarom te worden afgewezen.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2011.
(get.) M. Greebe.
(get.) N.S.A. El Hana.
NK