als bedoeld in artikel 8:73a en artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 juli 2009, 07/7274 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 juni 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.R. Beukema, werkzaam bij Juricon Adviesgroep te Assen, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft op 3 juni 2010 en 28 april 2011 gewijzigde beslissingen op bezwaar genomen.
Bij brief van 8 juni 2010 heeft de Raad besloten tevens een oordeel te geven over het besluit van 3 juni 2010. Deze zaak is geregistreerd onder nummer 10/3271 WAO.
Bij brief van 29 april 2011 heeft J.R. Beukema namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht, de proceskosten en de wettelijke rente over de nabetaling.
Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
In artikel 8:73a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 van de Awb kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld.
Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
De Raad stelt vast dat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 28 april 2011 geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoet gekomen.
De Raad wijst het verzoek van appellante toe om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Voor de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van
1 november 1995, LJN ZB1495, gepubliceerd in JB 1995, 314.
Aangezien de rechtbank al heeft beslist over de kosten in eerste aanleg, staat de Raad enkel nog geplaatst voor de beoordeling van de in hoger beroep gemaakte proceskosten. Die proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
Appellante kan zich voor vergoeding van het in hoger beroep betaalde griffierecht rechtstreeks tot het Uwv wenden.
De Centrale Raad van Beroep;
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente als hiervoor is aangegeven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011.
(get.) T. Hemelrijk-van den Oudenalder.