ECLI:NL:CRVB:2011:BR1079

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/6728 AOW + 09/6729 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning AOW-pensioen en ingangsdatum bij late aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellanten tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot de ingangsdatum van hun AOW-pensioen. Appellanten, die in augustus 2000 de pensioengerechtigde leeftijd bereikten, hebben pas in augustus 2007 hun aanvraag voor AOW ingediend. De Svb kende hen met terugwerkende kracht vanaf augustus 2006 een AOW-pensioen toe, maar stelde dat er geen bijzonder geval was dat een eerdere ingangsdatum rechtvaardigde. Appellanten voerden aan dat de Svb hen niet had geïnformeerd over de regels omtrent de ingangsdatum van het pensioen, wat hen zou hebben weerhouden van een tijdige aanvraag.

De Raad overwoog dat onbekendheid met wettelijke voorschriften geen bijzonder geval oplevert. De late aanvraag van appellanten was niet het gevolg van onjuiste of onvolledige voorlichting door de Svb. De Raad bevestigde dat de Svb de ingangsdatum van het AOW-pensioen correct had vastgesteld op augustus 2006, met een terugwerkende kracht van één jaar, zoals voorgeschreven in artikel 16 van de AOW. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling en dat het hoger beroep van appellanten niet kon slagen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

09/6728 AOW + 09/6729 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
(hierna ook: appellanten)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 oktober 2009, 08/1042 en 08/1043 (hierna : aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 8 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben bij schrijven van 14 mei 2011 het hoger beroep nader uiteengezet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2011. Appellanten zijn in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft in augustus 2000 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Enkele maanden voor het bereiken van deze leeftijd heeft de Svb aan appellant formulieren toegezonden om een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) te kunnen aanvragen. In verband met het uitblijven van een aanvraag heeft de Svb in augustus 2000 telefonisch contact met appellant opgenomen. Appellant heeft hierop medegedeeld de aanvraagformulieren alsnog in te zullen sturen. In februari 2002 heeft appellante de 65-jarige leeftijd bereikt. De Svb heeft ook aan appellante enkele maanden hiervoor een aanvraagset AOW toegezonden. In januari 2002 en februari 2002 heeft de Svb appellante schriftelijk verzocht de aanvraagformulieren binnen vier weken ingevuld en ondertekend aan de Svb terug te sturen. Appellanten hebben de aanvraag AOW eerst ingevuld en geretourneerd in augustus 2007.
1.2. Bij besluiten van 16 oktober 2007 heeft de Svb aan appellanten met ingang van augustus 2006 een AOW-pensioen toegekend. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval zodat het pensioen niet met een langere terugwerkende kracht dan één jaar wordt toegekend. Appellanten hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt op het punt van de ingangsdatum. Bij beslissingen op bezwaar van 13 februari 2008 heeft de Svb de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het tegen deze besluiten ingestelde beroep eveneens ongegrond verklaard.
2. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat een bijzonder geval aanwezig had moeten worden geacht in de omstandigheid dat de Svb hen er niet op heeft gewezen dat een ouderdomspensioen niet vroeger kan ingaan dan een jaar vóór de maand waarin de aanvraag is ingediend en dat na deze periode het recht op AOW verjaart.
3.1. De Raad overweegt het volgende.
3.2. Tussen partijen is ook in hoger beroep slechts in geschil of de Svb terecht heeft besloten de ingangsdatum van het aan appellanten toegekende ouderdomspensioen vast te stellen op augustus 2006.
3.3. De Svb heeft het ouderdomspensioen op grond van artikel 16, tweede lid, eerste volzin van de AOW toegekend met een terugwerkende kracht van één jaar. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in de tweede volzin van voornoemd artikellid, zodat het pensioen niet met een verdergaande terugwerkende kracht kan worden toegekend.
3.4. De Raad is van oordeel dat op grond van de door appellanten aangevoerde redenen waarom niet tijdig is verzocht om toekenning van een ouderdomspensioen, niet aangenomen kan worden dat sprake is van een bijzonder geval. Uit het zich onder de gedingstukken bevindende telefoonrapport van 6 september 2007 blijkt, dat appellanten in de veronderstelling verkeerden dat ‘wat in het vat zit, niet verzuurt’. Hieruit volgt dat het appellanten onbekend was dat het ouderdomspensioen niet vroeger kan ingaan dan één jaar vóór de eerste dag der maand, waarin de aanvraag werd ingediend (artikel 16, tweede lid, AOW). Op grond van vaste rechtspraak van de Raad levert onbekendheid met wettelijke voorschriften geen bijzonder geval op. Hieruit volgt voorts dat de late aanvraag niet een aantoonbaar gevolg is van onjuiste of onvolledige voorlichting door de Svb.
3.5. Tot slot overweegt de Raad, in hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd, geen grond te zien om te kunnen concluderen tot schending van het eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2011.
(get.) H.J. Simon.
(get.) N.S.A. El Hana.
NW