09/6728 AOW + 09/6729 AOW
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
(hierna ook: appellanten)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 oktober 2009, 08/1042 en 08/1043 (hierna : aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 8 juli 2011
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben bij schrijven van 14 mei 2011 het hoger beroep nader uiteengezet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2011. Appellanten zijn in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
1.1. Appellant heeft in augustus 2000 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Enkele maanden voor het bereiken van deze leeftijd heeft de Svb aan appellant formulieren toegezonden om een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) te kunnen aanvragen. In verband met het uitblijven van een aanvraag heeft de Svb in augustus 2000 telefonisch contact met appellant opgenomen. Appellant heeft hierop medegedeeld de aanvraagformulieren alsnog in te zullen sturen. In februari 2002 heeft appellante de 65-jarige leeftijd bereikt. De Svb heeft ook aan appellante enkele maanden hiervoor een aanvraagset AOW toegezonden. In januari 2002 en februari 2002 heeft de Svb appellante schriftelijk verzocht de aanvraagformulieren binnen vier weken ingevuld en ondertekend aan de Svb terug te sturen. Appellanten hebben de aanvraag AOW eerst ingevuld en geretourneerd in augustus 2007.
1.2. Bij besluiten van 16 oktober 2007 heeft de Svb aan appellanten met ingang van augustus 2006 een AOW-pensioen toegekend. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval zodat het pensioen niet met een langere terugwerkende kracht dan één jaar wordt toegekend. Appellanten hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt op het punt van de ingangsdatum. Bij beslissingen op bezwaar van 13 februari 2008 heeft de Svb de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het tegen deze besluiten ingestelde beroep eveneens ongegrond verklaard.
2. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat een bijzonder geval aanwezig had moeten worden geacht in de omstandigheid dat de Svb hen er niet op heeft gewezen dat een ouderdomspensioen niet vroeger kan ingaan dan een jaar vóór de maand waarin de aanvraag is ingediend en dat na deze periode het recht op AOW verjaart.
3.1. De Raad overweegt het volgende.
3.2. Tussen partijen is ook in hoger beroep slechts in geschil of de Svb terecht heeft besloten de ingangsdatum van het aan appellanten toegekende ouderdomspensioen vast te stellen op augustus 2006.
3.3. De Svb heeft het ouderdomspensioen op grond van artikel 16, tweede lid, eerste volzin van de AOW toegekend met een terugwerkende kracht van één jaar. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in de tweede volzin van voornoemd artikellid, zodat het pensioen niet met een verdergaande terugwerkende kracht kan worden toegekend.
3.4. De Raad is van oordeel dat op grond van de door appellanten aangevoerde redenen waarom niet tijdig is verzocht om toekenning van een ouderdomspensioen, niet aangenomen kan worden dat sprake is van een bijzonder geval. Uit het zich onder de gedingstukken bevindende telefoonrapport van 6 september 2007 blijkt, dat appellanten in de veronderstelling verkeerden dat ‘wat in het vat zit, niet verzuurt’. Hieruit volgt dat het appellanten onbekend was dat het ouderdomspensioen niet vroeger kan ingaan dan één jaar vóór de eerste dag der maand, waarin de aanvraag werd ingediend (artikel 16, tweede lid, AOW). Op grond van vaste rechtspraak van de Raad levert onbekendheid met wettelijke voorschriften geen bijzonder geval op. Hieruit volgt voorts dat de late aanvraag niet een aantoonbaar gevolg is van onjuiste of onvolledige voorlichting door de Svb.
3.5. Tot slot overweegt de Raad, in hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd, geen grond te zien om te kunnen concluderen tot schending van het eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2011.