op de hoger beroepen van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 3 december 2009, 08/456 respectievelijk 08/1533 (hierna: aangevallen uitspraak 1, respectievelijk aangevallen uitspraak 2),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 3 augustus 2011
Appellant heeft de hoger beroepen ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. E.R. Hagenaars, advocaat te Amsterdam, verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 22 juni 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Hagenaars. De zaken zijn gevoegd behandeld.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene, geboren in 1960, was werkzaam als wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit van Amsterdam, toen hij in 1995 voor dat werk uitviel wegens psychische klachten. Op grond van die klachten is hem met ingang van 18 mei 1996 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is betrokkene in oktober 2006 door een verzekeringsarts gezien. Deze achtte het noodzakelijk over betrokkene een psychiatrische expertise te laten uitbrengen. Op 27 maart 2007 heeft de psychiater, mr. drs.
J. Groenendijk van verslag en advies gediend. Vervolgens heeft de verzekeringsarts aanvullend medisch onderzoek verricht. Aansluitend heeft arbeidskundig onderzoek plaatsgehad. Bij besluit van 6 augustus 2007, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 januari 2008 (hierna: bestreden besluit 1), is de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 7 oktober 2007 ingetrokken, op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid per die datum minder bedraagt dan 15%.
1.3. Betrokkene heeft zich op 12 oktober 2007 vanuit de situatie waarin hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld vanwege psychische klachten en darmklachten. In dat kader heeft betrokkene een paar keer het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht. Bij het laatste spreekuurbezoek was de verzekeringsarts van mening dat betrokkene in staat moet worden geacht om zijn eigen arbeid weer te verrichten. Daarbij heeft die arts inlichtingen van de huisarts van betrokkene meegenomen. Bij besluit van 20 maart 2008, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit
25 april 2008 (hierna: bestreden besluit 2), is betrokkenes uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 20 maart 2008 beëindigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit 1 vernietigd en bepalingen gegeven omtrent proceskostenvergoeding en griffierecht. De rechtbank was van oordeel dat het aan het bestreden besluit 1 ten grondslag gelegde medische onderzoek onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd was. Volgens de rechtbank kwam de door de psychiater Groenendijk getrokken conclusie inzake het ernstig disfunctioneren van betrokkene, onvoldoende terug in de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsarts. Bovendien was de rechtbank van oordeel dat onvoldoende rekening was gehouden met betrokkenes klachten van vermoeidheid en overbelasting en met het feit dat volgens de psychiater een bepaalde urenopbouw bij de hervatting van werkzaamheden noodzakelijk is.
3. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep eveneens gegrond verklaard, het bestreden besluit 2 vernietigd en bepalingen gegeven omtrent proceskostenvergoeding en griffierecht, op de grond dat niet beoordeeld kan worden of betrokkene met ingang van 20 maart 2008 in staat is om zijn arbeid te verrichten nu de daaraan ten grondslag gelegde beoordeling in het kader van de WAO naar het oordeel van de rechtbank, als onder 2 vermeld, ondeugdelijk is.
4. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht, overweegt de Raad als volgt.
4.1. De psychiater Groenendijk is in meergenoemd expertiseverslag tot de conclusie gekomen dat bij betrokkene sprake is van een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis waarbij de kerngedachte is dat betrokkene onmachtig is om zaken zelfstandig vorm te geven. Volgens de psychiater voelt betrokkene zich daardoor snel overspoeld en overheerst door werk en mensen met als gevolg dat klachten van vermoeidheid en van overbelasting ontstaan. De psychiater heeft geadviseerd om betrokkene een duidelijke structuur te geven en het werken qua uren op te bouwen. Voorts achtte de psychiater het raadzaam om betrokkene in een solitaire functie te laten starten en hem niet intensief met collega’s te laten samenwerken. Volgens de psychiater zijn oppervlakkige contacten - bijvoorbeeld met klanten - voor betrokkene geen probleem. Emotioneel belastende of leidinggevende werkzaamheden zijn, gezien betrokkenes ontwijkende copingsstijl, daarentegen niet geschikt voor hem.
4.2. De bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek heeft in haar rapportage van 3 december 2007 aangegeven dat betrokkene belastbaar voor arbeid is, aangezien geen sprake is van opname in een ziekenhuis of in een AWBZ instelling noch van bedlegerigheid of van afhankelijkheid in het dagelijks leven. Volgens de bezwaarverzekeringsarts blijkt uit het expertiseverslag van de psychiater dat betrokkene niet lijdt aan een ernstige psychiatrische stoornis, maar dat hij wel duidelijke beperkingen heeft in het sociaal functioneren en op het gebied van intermenselijke contacten. Op grond daarvan heeft de bezwaarverzekeringsarts beperkingen aangenomen in het aangaan en onderhouden van intensieve contacten met derden en in het intensief samenwerken met anderen. De bezwaarverzekeringsarts achtte een urenbeperking niet geïndiceerd, omdat bij betrokkene geen sprake is van een psychiatrische stoornis, er geen intensieve behandeling plaatsvindt, en er ook geen andere ziekte is die meer dan gebruikelijk energie vraagt bij gewone dagelijkse handelingen. Volgens de bezwaarverzekeringsarts dient het advies van de psychiater om de werkzaamheden op te bouwen te worden aangemerkt als een advies ten behoeve van het re-integratieproces van betrokkene en is het niet bedoeld als een duurzame medische indicatie voor een urenbeperking als gevolg van ziekte of gebrek.
4.3. Blijkens de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 3 december 2007 is betrokkene aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, is hij sterk beperkt geacht ter zake van het hanteren van emotionele problemen van anderen, kan hij wel samenwerken met anderen, maar moet hij wel een eigen van te voren afgebakende deeltaak hebben, is hij aangewezen op werk waarin weinig of geen contact bestaat met patiënten of hulpbehoevenden en werk dat geen leidinggevende aspecten bevat noch waarin structureel wordt overgewerkt of werkdagen van 9 uur voorkomen. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 7 januari 2008 de functies van archiefmedewerker, medewerker bibliotheek (sbc 315130), bode-bezorger (sbc 315140), commercieel administratief medewerker (sbc 516110), statistisch analist (sbc 451010) en schadecorrespondent (sbc 516080) voor gedaagde geschikt geacht en heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op nihil.
4.4. In het licht van hetgeen hierboven onder 4.1 tot en met 4.3 is weergegeven, is de Raad - anders dan de rechtbank - van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts in voldoende mate de bevindingen van de psychiater Groenendijk in haar rapportage van 3 december 2007 tot uitdrukking heeft laten komen. Naar het oordeel van de Raad kan hetzelfde worden gezegd van de vaststelling van betrokkenes beperkingen in de FML en ziet de Raad geen grond om aan te nemen dat het Uwv de belastbaarheid van betrokkene per 7 oktober 2007 heeft onderschat. De Raad onderschrijft het standpunt van het Uwv dat het advies van Groenendijk om het werk van betrokkene qua uren op te bouwen, valt aan te merken als een re-integratieadvies en niet als een erkenning dat betrokkene op medische gronden buiten staat is om de hem voorgehouden functies in volle omvang van 8 uur per dag te verrichten. Dit leidt de Raad tot de conclusie dat de voor betrokkene geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem geschikt geacht moeten worden. In de notities functiebelasting van de bezwaararbeidsdeskundige A. Kuiper van 7 januari 2008 ziet de Raad genoegzaam toegelicht dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van betrokkene niet te boven gaat.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat de Raad van oordeel is dat het Uwv op goede gronden met ingang van 7 oktober 2007 de WAO-uitkering van betrokkene heeft beëindigd. De aangevallen uitspraak 1 kan mitsdien niet in stand blijven en dient te worden vernietigd.
5.1. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
5.2. Naar de Raad reeds bij herhaling heeft overwogen dient onder ‘zijn arbeid’ in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt volgens vaste jurisprudentie van de Raad echter in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Inmiddels heeft de Raad reeds vele malen uitgesproken dat in dergelijke gevallen van ongeschiktheid in de zin van de ZW geen sprake is, indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die ten grondslag hebben gelegen aan de schatting in het kader van de WAO.
5.3. Naar aanleiding van de ziekmelding van betrokkene op 12 oktober 2007 hebben de verzekeringsarts A.B. Mulier en de bezwaarverzekeringsarts R.H.J. van Glabbeek de medische toestand van betrokkene op 20 maart 2008 vergeleken met zijn belastbaarheid op 7 oktober 2007. De Raad is van oordeel dat deze artsen op inzichtelijke wijze hebben onderbouwd dat gedaagde per 20 maart 2008 niet ongeschikt is voor ten minste één van de in het kader van de WAO geduide functies. De Raad volgt dan ook het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat de belastbaarheid van betrokkene niet is gewijzigd ten opzichte van de beoordeling in het kader van de WAO. Daarbij is in voldoende mate rekening gehouden met de bij betrokkene aanwezige beperkingen. Mitsdien is de
ZW-uitkering per genoemde datum terecht beëindigd. De aangevallen uitspraak 2 dient te worden vernietigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak 1;
Vernietigt de aangevallen uitspraak 2;
Verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter, en J. Riphagen en N.J.E.G. Cremers als leden in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2011.
(get.) T.J. van der Torn.