ECLI:NL:CRVB:2011:BR4384

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/3461 MAW en 10/3462 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Wolleswinkel
  • K.J. Kraan
  • J.L.P.G. van Thiel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een ziekenverpleger bij de Koninklijke marine wegens wangedrag en bezit van kinderporno

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ziekenverpleger in de rang van korporaal bij de Koninklijke marine, die ontslagen is wegens wangedrag en het bezit van kinderporno. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 juli 2011 uitspraak gedaan in deze kwestie. De appellant, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een werkstraf van 200 uren opgelegd gekregen door de militaire kamer van het gerechtshof te Arnhem. De Raad oordeelde dat de gedragingen van de appellant niet verenigbaar zijn met het aanzien van zijn ambt, gezien zijn functie met een zorgkarakter, waarbij hij ook met kinderen in aanraking kon komen. De Raad bevestigde dat er geen voldoende grond was om de zwaarte van het ontslag onevenredig te achten aan de ernst van het wangedrag. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het beroep tegen een ander besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De Raad concludeerde dat de appellant gedurende meerdere jaren in het bezit was van kinderpornografische afbeeldingen, wat als wangedrag werd gekwalificeerd onder de Militaire Ambtenarenwet. De Raad oordeelde dat de minister van Defensie terecht het ontslag had verleend en dat de appellant niet kon aantonen dat hij geen verwijt kon worden gemaakt voor zijn daden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

10/3461 MAW en 10/3462 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 mei 2010, 06/9965 en 07/1517 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
1. de Commandant Zeestrijdkrachten (hierna: commandant)
2. de Staatssecretaris van Defensie, thans de Minister van Defensie (hierna: minister)
Datum uitspraak: 28 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant en de minister hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2011. Voor appellant is verschenen, mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk. De commandant en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. T.A. Groenewoud, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
II. OVERWEGINGEN
1. Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Staatssecretaris van Defensie, is in verband met een wijziging van taken voortgezet ten name van de minister. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van minister, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Staatssecretaris van Defensie.
2. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2.1. Appellant was werkzaam als ziekenverpleger in de rang van korporaal bij de Koninklijke marine.
2.2. Bij strafvonnis van 11 september 2006 heeft de militaire kamer van de rechtbank Arnhem wettig en overtuigend bewezen geacht dat appellant in de periode van omstreeks 1 januari 1999 tot en met 28 februari 2005 verscheidene computerbestanden (afbeeldingen) in bezit heeft gehad op elk waarvan een (vrijwel) naakt meisje in de leeftijd van onderscheidenlijk ongeveer 10 tot ongeveer 14 jaar te zien was met een nadrukkelijk in beeld gebracht geslachtsdeel; in één geval was sprake van masturbatie. De wijze van poseren had de kennelijke bedoeling om seksuele prikkeling op te wekken. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat appellant zich meer dan zes jaar lang schuldig heeft gemaakt aan het in bezit hebben van kinderporno en zelfs de invoer daarvan. De rechtbank heeft appellant hierbij veroordeeld tot een voorwaardelijke detentie van zes maanden en het verrichten van een werkstraf gedurende 200 uren.
Bij arrest van 6 november 2007 heeft de militaire kamer van het gerechtshof te Arnhem het strafvonnis van de rechtbank vernietigd omdat het tot een andere strafoplegging kwam en appellant veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een werkstraf gedurende 200 uren. Naar het oordeel van het hof dienden de afgebeelde gedragingen telkens als schadelijk voor het kind te worden aangemerkt. De foto’s waren op websites met kinderpornografische inhoud geplaatst en konden tegen betaling met een creditcard worden verkregen; er was dus tevens sprake van commerciële exploitatie van de afbeeldingen van de kinderen met een in potentie wereldwijde omvang, aldus het hof.
Bij arrest van 30 juni 2009 heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie tegen het arrest van het hof van 6 november 2007 verworpen.
2.3. Bij besluit van 30 augustus 2006 heeft de commandant appellant per diezelfde dag met toepassing van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder a, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) geschorst wegens strafrechtelijke vervolging ter zake van een misdrijf (zedendelict); tevens is een derde van zijn inkomsten ingehouden met toepassing van artikel 19, eerste lid, van het Inkomstenbesluit militairen. Bij besluit van 2 november 2006 (hierna: bestreden besluit 1) is het besluit van 30 augustus 2006 na door appellant gemaakt bezwaar gehandhaafd.
Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft de minister appellant met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR ingaande 1 december 2006 ontslag uit de Rijkszeedienst verleend wegens wangedrag. Bij besluit van 16 februari 2007 (hierna: bestreden besluit 2) is dit ontslagbesluit na bezwaar gehandhaafd.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd omdat het niet door het bevoegde bestuursorgaan was genomen. Aangezien het bevoegde bestuursorgaan dit besluit had bekrachtigd en dit besluit de rechterlijke toetsing overigens kon doorstaan, heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
4.1. Appellant heeft geen zelfstandige gronden ingebracht tegen de aangevallen uitspraak voor zover deze ziet op bestreden besluit 1. De aangevallen uitspraak komt in zoverre voor bevestiging in aanmerking.
4.2.1. Met betrekking tot de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op bestreden besluit 2, overweegt de Raad dat hij acht aangetoond dat appellant gedurende verscheidene jaren afbeeldingen van kinderpornografische aard in zijn bezit heeft gehad, veelal na deze van het internet te hebben gedownload. Immers, volgens artikel 8 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 geldt in een militaire ambtenarenzaak een in kracht van gewijsde gegane uitspraak van de strafrechter waarbij de militaire ambtenaar aan enig feit is schuldig verklaard, als bewijs van dat feit. De gedragingen van appellant zijn als wangedrag in de zin van artikel 39, tweede lid, onder l, van het AMAR te kwalificeren.
4.2.2. Appellant heeft gesteld dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van het begaan van de kennelijk strafbare feiten die tot zijn ontslag hebben geleid, omdat hij indertijd niet besefte dat het om kinderporno ging. Appellant acht dit laatste begrijpelijk omdat op de bewuste afbeeldingen geen seksuele handelingen van de kinderen met derden zijn te zien. Gezien de beschrijvingen van de afbeeldingen zoals die in onder meer het strafvonnis van de rechtbank zijn opgenomen, kan de Raad appellant hierin niet volgen. Het hof heeft in zijn arrest van 6 november 2007 overwogen dat gelet op de aard van de afbeeldingen ieder redelijk denkend mens dus ook appellant moet hebben beseft dat de afbeeldingen kinderporno betreffen. Dit komt de Raad juist voor.
4.2.3. De minister heeft naar voren gebracht dat als kinderen op jonge leeftijd voor het maken van pornografische afbeeldingen worden gebruikt zij grote emotionele en fysieke schade kunnen oplopen. Door voor de afbeeldingen te betalen heeft appellant (indirect) bijgedragen aan het in stand houden van deze voor kinderen zeer schadelijke praktijken. Appellant oefende een functie uit met een nadrukkelijk zorgkarakter waarin hij, naar hij heeft erkend, ook te maken kon krijgen met de zorg voor kinderen. Daarmee is niet goed verenigbaar dat appellant in het bezit bleek van kinderporno. De gedragingen van appellant passen niet bij het aanzien van het ambt. Verder is het voor de Koninklijke marine van groot belang om militairen van onbesproken gedrag uit te kunnen zenden naar potentiële conflictgebieden, aldus de minister.
4.2.4. Gezien deze toelichting van de minister is naar het oordeel van de Raad geen voldoende grond aanwezig om de zwaarte van het appellant opgelegde ontslag onevenredig te achten aan ernst en omvang van het hem verweten wangedrag.
4.2.5. Hieruit volgt dat ook het hoger beroep inzake bestreden besluit 2 niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt dus voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en K.J. Kraan en J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2011.
(get.) J.Th. Wolleswinkel.
(get.) R. Scheffer.