ECLI:NL:CRVB:2011:BR4718

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3828 ZW + 09/3835 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ziekengeld en geschiktheid voor eigen werk als conciërge

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die als conciërge werkzaam was. Appellant had zich op 28 augustus 2003 ziek gemeld vanwege knie- en rugklachten en ontving vanaf 28 augustus 2004 geen uitkering meer op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat hij niet ongeschikt werd geacht voor zijn werk. Na een eerdere uitspraak van de Raad op 4 april 2008, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard, meldde hij zich op 15 augustus 2007 opnieuw ziek vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv besloot op 18 februari 2008 dat appellant met ingang van 20 februari 2008 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij niet ongeschikt werd geacht voor zijn arbeid. Dit besluit werd bevestigd na bezwaar op 3 juni 2008.

Appellant meldde zich opnieuw ziek op 1 oktober 2008, maar het Uwv weigerde hem ziekengeld toe te kennen met ingang van 17 november 2008. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat de medische beperkingen van appellant niet waren toegenomen ten opzichte van zijn toestand in 2004. De Raad vond geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts, die had vastgesteld dat appellant in staat was om als conciërge te werken.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, die het beroep van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen gronden waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 10 augustus 2011.

Uitspraak

09/3828 ZW, 09/3835 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 3 juni 2009, 08/5170 en 09/1331 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M.M. Brouwer, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2011. Appellant is verschenen bij gemachtigde mr. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.L. van Beek.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant is laatstelijk via de [naam Stichting] werkzaam geweest als conciërge op een basisschool. Op 28 augustus 2003 is hij wegens knie- en rugklachten ongeschikt geworden voor zijn arbeid. Met ingang van 28 augustus 2004 is aan appellant geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, omdat hij niet ongeschikt werd geacht voor zijn werk als conciërge. Bij uitspraak van 4 april 2008 (05/5873 WAO en 05/6504 WAO) heeft de Raad het beroep van appellant tegen het terzake met toepassing van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgegeven besluit op bezwaar van 3 oktober 2005 ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft zich op 15 augustus 2007 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ziek gemeld. Bij besluit van 18 februari 2008 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 20 februari 2008 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij niet ongeschikt wordt geacht voor zijn arbeid. Bij besluit van 3 juni 2008 (bestreden besluit 1) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 februari 2008 ongegrond verklaard.
3. Op 1 oktober 2008 heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de WW. Bij besluit van 13 november 2008 is aan appellant met ingang van 17 november 2008 geen ziekengeld meer toegekend, omdat hij niet ongeschikt wordt geacht voor zijn arbeid. Bij besluit van 15 januari 2009 (bestreden besluit 2) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 november 2008 ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij haar oordeelsvorming doorslaggevende betekenis toegekend aan de door bezwaarverzekeringsarts
R.A. Admiraal uitgebrachte rapporten, te weten dat van 16 mei 2008 inzake bestreden besluit 1 en dat van 14 januari 2009 inzake bestreden besluit 2.
5.1. De Raad verenigt zich in beide zaken met het oordeel van de rechtbank en heeft terzake het volgende overwogen.
5.2. Ook naar het oordeel van de Raad heeft voornoemde bezwaarverzekeringsarts een zorgvuldig onderzoek ingesteld. Gelet op de bevindingen van deze arts, zoals weergegeven in diens rapporten van 16 mei 2008 en 14 januari 2009, en de beschikbare informatie van de behandelend sector heeft de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de Raad op goede gronden geconcludeerd dat de medische beperkingen van appellant zowel in fysiek als in psychisch opzicht op de beide data hier in geding, 20 februari 2008 en 17 november 2008, vergeleken met zijn toestand op 28 augustus 2004 niet zijn toegenomen. In zijn rapport van 14 januari 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts verder naar het oordeel van de Raad afdoende overtuigend uiteengezet dat het door appellant ingebrachte rapport van ‘Salto’ van 4 augustus 2008 geen medische gegevens bevat die leiden tot de conclusie dat appellant op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten ongeschikt moet worden geacht voor zijn werk als conciërge. De Raad ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd dan ook geen reden om te twijfelen aan de conclusie van voornoemde bezwaarverzekeringsarts.
5.3. De Raad kan appellant niet volgen in zijn standpunt dat de bestreden besluiten niet zorgvuldig zijn voorbereid en tot stand gekomen, omdat het Uwv niet heeft onderzocht of appellant in staat is te achten tot werk als conciërge bij een soortgelijke werkgever. Ingevolge artikel 19, vijfde lid, van de ZW, dat gelet op artikel 93 van de ZW alleen van toepassing is op het ziektegeval van 1 oktober 2008, dienen in een geval als het onderhavige die onderdelen van het laatstelijk verrichte werk buiten beschouwing te worden gelaten, die daar gewoonlijk niet kenmerkend voor zijn. Gelet op het medische feitencomplex, zoals weergegeven in voormelde verzekeringsgeneeskundige rapporten, ziet de Raad geen grond voor de stelling van appellant dat reguliere werkzaamheden als conciërge bij een basisschool in zijn algemeenheid voor hem te zwaar zijn.
6. Uit hetgeen is overwogen onder 5.1 tot en met 5.3 volgt dat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
7. De Raad acht geen gronden aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) N.S.A. El Hana.
EV