[Appellant], wonende te [woonplaats], Marokko, (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 november 2010, 09/1424 (hierna: de aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 september 2011
Appellant stelde hoger beroep in. Het Uwv voerde verweer. Appellant gaf daarop schriftelijk commentaar.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 24 augustus 2011. Appellant verscheen niet. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J. Visch.
1. Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van 31 oktober 2008 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij handhaaft het Uwv zijn besluit om niet terug te komen van zijn besluit van 6 augustus 2001.
2.1. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
2.2. De Raad gaat uit van de volgende feiten.
2.3. Het Uwv weigerde met zijn besluit van 6 augustus 2001 appellant een WAO-uitkering toe te kennen, omdat hij vanaf
15 november 1990 niet ten minste 52 weken onafgebroken werkzaam was geweest. Appellant maakte daartegen bezwaar, dat het Uwv ongegrond verklaarde. Het daartegen gerichte beroep verklaarde de rechtbank ongegrond en de Raad vernietigde de uitspraak en de beslissing op bezwaar op 14 april 2006 in hoger beroep, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand.
2.4. Hierna verzocht appellant opnieuw om toekenning van een WAO-uitkering in verband met op 15 november 1990 ontstane arbeidsongeschiktheid onder inzending van een aantal recepten en medische verklaringen uit de periode september 1992 tot december 2006.
2.5. Het Uwv vroeg de verzekeringsarts om advies. Deze concludeert in zijn rapport van 15 februari 2008 dat de door appellant ingezonden informatie hetzelfde beeld schetst zoals dat bij eerder medisch onderzoek was gebleken, namelijk dat hij bekend is met periodieke, lichte psychische klachten en lichamelijke klachten van voorbijgaande aard waarvoor geen intensieve medische behandeling nodig is.
3.1. Het Uwv weigert om terug te komen van zijn besluit van 6 augustus 2001, omdat nieuwe feiten of omstandigheden, waaruit blijkt dat dit besluit onjuist is, ontbreken.
3.2. Appellant herhaalt onder verwijzing naar de ingezonden medische rapporten dat hij vanaf 15 november 1990 arbeidsongeschikt is. Hij vraagt om een medisch onderzoek.
4.1. De Raad verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank over de ontvankelijkheid van het beroep en overweegt verder als volgt.
4.2. Appellant verzoekt het Uwv om terug te komen van de weigering om hem een WAO-uitkering toe te kennen in verband met de op 15 november 1990 ontstane arbeidsongeschiktheid.
4.3. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die dat terugkomen kunnen rechtvaardigen. Zijn geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermeld, dan kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar het eerdere besluit.
4.4. De verzoeker moet de eventuele nieuwe feiten of omstandigheden op een voldoende wijze naar voren te brengen. Naarmate er sinds de eerdere beslissing meer tijd is verstreken, zal de verzoeker meer en/of duidelijker gegevens aan het bestuursorgaan dienen te verschaffen. Een algemene en niet onderbouwde verklaring over een medische situatie in een ver verleden zal meestal niet voldoende zijn om aan het bestuursorgaan de vereiste duidelijkheid te verschaffen. Het Uwv hoefde hier niet zelf een specialistisch medisch onderzoek in te stellen om meer inzicht in de situatie te verkrijgen. De verzekeringsarts kon in dit geval volstaan met de beoordeling of van de zijde van appellant nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gesteld.
4.5. Met de aard en omvang van de toetsing van een besluit gebaseerd op artikel 4:6 Awb is niet verenigbaar dat de rechter een onafhankelijk medisch deskundige benoemt.
4.6. Appellant beroept zich ter ondersteuning van zijn verzoek om terug te komen op recepten en medische verklaringen uit de periode van september 1992 tot december 2006. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat het daarbij niet gaat om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Het betreft immers informatie, die geen ander licht werpt op de medische situatie van appellant dan eertijds al bekend was. Daarmee was het Uwv bevoegd het verzoek van appellant op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb af te wijzen. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011.
(get.) T.J. van der Torn.